Softbal Knuppel Werpen Techniek: Een Complete Gids

Softbal is een dynamische sport met een rijke geschiedenis en een complexiteit aan regels en strategieën. Om het spel goed te begrijpen, is het essentieel om de rollen van de verschillende spelers te kennen. Dit artikel biedt een uitgebreide uitleg van de softbal knuppel werpen techniek, de rollen van de spelers en de spelregels.

De Spelers en Hun Posities

Een softbalteam bestaat uit negen spelers in het veld, elk met een specifieke positie en verantwoordelijkheden. Bij iedere actie komt het gehele veld in beweging om te verwerken, te verdedigen of aanwijzingen te geven. Hieronder volgt een beschrijving van elke positie:

1. Pitcher (Werper)

Elke slagbeurt bij softbal begint met de pitcher. Deze speler staat in het midden van het binnenveld, op de werpplaat, een rechthoekige rubberen mat op de grond met een afmeting van 61 bij 15 centimeter. De werpplaat ligt 13 meter vanaf het achterste punt van de thuisplaat, waar de slagspeler en de catcher staan.

Bij fast-pitch softbal gooien de pitchers hun worpen met een hoge snelheid en een ronddraaiende armbeweging, ook wel de windmolen genoemd. Bij deze beweging maakt de werpende arm een grote cirkel terwijl de pitcher een stap naar voren zet met het tegenovergestelde been van de werphand.

De beste pitchers gooien doelgericht ballen met afwisselende snelheden om slagspelers in het ongewisse te houden. "Hoe meer variatie je aanbrengt in de snelheid, hoe beter je slagspelers in het ongewisse kunt houden," wordt er gezegd. Wanneer een pitcher ballen met verschillende snelheden naar beide zijden van de plaat kan gooien, moeten slagspelers langer wachten om op elke pitch te reageren.

Lees ook: Eenvoudige softbalregels voor kinderen

Na het gooien van de bal moet de pitcher ook grondballen en pop-ups fielden in het binnenveld. Aan het begin van de wedstrijd wordt de pitcher die op het veld gaat staan de 'startende pitcher' genoemd.

Regels voor de werper:

  • De steunvoet moet in contact zijn met de werpplaat.
  • De andere voet moet op de grond zijn vóór de werpplaat.
  • De werper moet de bal in beide handen voor zijn lichaam houden en tot een afzonderlijke, volledige en duidelijk zichtbare stop komen voordat hij de bal werpt. Een volledige stop wordt niet geacht te hebben plaatsgevonden door een verandering in de richting van handen of armen.
  • Vanuit deze vaste stand mag hij de bal naar de slagman werpen, naar een honk gooien of achterwaarts met zijn steunvoet van de werpplaat stappen.
  • Voordat hij de vaste stand aanneemt mag de werper desgewenst een normale voorbeweging maken, zoals die welke de “stretch” wordt genoemd. Maar indien hij dit doet, moet hij de vaste stand aannemen voordat hij de bal naar de slagman werpt.

2. Catcher (Achtervanger)

Catchers zitten gehurkt achter de thuisplaat om de bal te vangen die de pitcher werpt. Behalve het vangen van aangegooide ballen, geven catchers tekens aan de pitcher over wat voor bal deze moet gooien en waarnaartoe. De catcher geeft tekens aan de pitcher om duidelijk te maken wat voor bal hij vindt dat er gegooid moet worden. Hij kiest daarbij uit bijvoorbeeld een harde bal (fastball), een curve bal, een langzame bal (change-up) of een duidelijke wijdbal. Ook geeft hij via tekens aan waar in het slagperk hij de bal wil hebben. De pitcher zal het niet altijd eens zijn met het voorstel van de catcher en dan zie je dat hij heel kort met zijn hoofd nee schudt. Als de catcher een teken geeft waar de pitcher het mee eens is dan knikt hij heel kort met zijn hoofd.

De meest doeltreffende catchers weten op welk moment ze om een time-out moeten vragen. Tijdens een time-out mag de catcher naar de rubberen mat gaan om met de pitcher te praten. Hier kan de catcher een worstelende of overhaaste pitcher helpen om zich te herpakken en weer evenwicht en focus te vinden. Goede catchers kunnen er ook voor zorgen dat een worp er beter uitziet dan hij werkelijk is door de bal op een bepaalde manier te vangen. Door hun handschoen iets te verschuiven terwijl ze een bal vangen, kunnen catchers het doen lijken alsof een bal die uit of in is, een strike is. Catchers kunnen veel strikes stelen door de aangegooide bal op een bepaalde manier te vangen. Ze weten hoe ze elke pitch er goed kunnen laten uitzien zodat de scheidsrechter je het voordeel van de twijfel geeft bij 'close pitches'.

Aan de catcher is de taak om alle ballen die de pitcher werpt, hoe moeilijk ook, te stoppen. Als de catcher een bal doorlaat dan betekent dat meestal dat de lopers op de honken tenminste één honk kunnen opschuiven. Staat er een loper op het derde honk als de bal niet door de catcher wordt gestopt, betekent dat vaak een punt voor de tegenpartij doordat de loper de thuisplaat veilig weet te bereiken.

Als de catcher de aangegooide bal vangt en een honkloper probeert van het eerste naar het tweede honk of van het tweede naar het derde honk te lopen dan moet hij razendsnel reageren. Hij springt dan op uit zijn gehurkte stand en gooit in één vloeiende beweging de bal hard naar het tweede of derde honk. De honkman kan dan proberen de honkloper uit te tikken.

Lees ook: Honkbal en softbal in Hoofddorp: Een overzicht

Voor de veiligheid heeft de catcher beschermende kleding aan: helm met masker en keelbeschermer, bodyprotector, legguards (beenkappen) en een tok.

3. Eerste Honk

Deze binnenvelder staat bij het eerste honk en moet worpen van de andere binnenvelders vangen. Wanneer er geen lopers van de tegenpartij op het honk staan en een grondbal wordt geslagen naar de tweede honkspeler, derde honkspeler, korte stop of pitcher, gooien die binnenvelders de bal naar de eerste honkspeler, die deze moet vangen met minimaal één voet op het eerste honk.

Vanwege deze verantwoordelijkheid worden spelers op het eerste honk vaak getraind in het vangen van ballen en dragen ze meestal een iets grotere handschoen om ballen te kunnen vangen die hoog of wijd worden gegooid of stuiteren voor hun handschoen. Het is voor de eerste honkman voldoende om de slagman uit te branden. Branden is het met de bal in het bezit aanraken van het honk voordat de loper het honk raakt.

De honkmannen zijn de infielders die tot taak hebben om de honken te bewaken. Zij moeten proberen om de honklopers uit te maken. Dat kan door het uittikken van een honkloper. Als een honkloper door een veldspeler met de handschoen waar de bal inzit, wordt aangetikt op het moment dat die honkloper geen contact heeft met een honk, is hij uit. Als er sprake is van een gedwongen loop dan is het voldoende als de honkman met zijn voet het honk aantikt voordat de loper dat honk bereikt. Daarbij moet die honkman wel de bal in zijn hand of handschoen hebben.

4. Tweede Honk

De standaardpositie van de tweede honkspeler is rechts van de eerste honkspeler, tussen het eerste en het tweede honk. Deze spelers moeten heel veelzijdig zijn, omdat de korte stop langere ballen moet gooien vanaf de andere kant van het tweede honk naar het eerste honk.

Lees ook: Softbal scheidsrechter tekens uitgelegd

Tweede honkspelers hebben ook een belangrijke rol bij het maken van een dubbelspel: wanneer een loper op het eerste honk staat, zullen teams proberen om zowel de loper als de slagspeler in hetzelfde spel uit te maken wanneer een grondbal wordt geslagen. Als de bal bijvoorbeeld naar de pitcher, korte stop of derde honkspeler wordt geslagen, zullen deze binnenvelders de grondbal fielden en naar het tweede honk gooien. De tweede honkspeler of korte stop staat in de buurt van het honk in afwachting van de bal om hem te vangen, het honk aan te tikken en de bal vervolgens snel naar het eerste honk te gooien in de hoop de loper die de grondbal had geslagen, uit te maken.

Tweede honkspelers werken ook samen met korte stops in een leidende rol. Wanneer een bal naar het buitenveld wordt geslagen, moeten deze middelste binnenvelders communiceren waar spelers zich moeten opstellen, zodat de verdediging de bal terug kan gooien naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers het volgende honk bereiken.

De honkloper die op het eerste honk staat op het moment dat de volgende speler uit zijn team de bal het veld in slaat moet van het eerste naar het tweede honk lopen. Er is dan sprake van een gedwongen loop van het eerste naar het tweede honk.

5. Korte Stop

De gebruikelijke positie van de korte stop is tussen het tweede en derde honk. Deze moet in een groot gebied allerlei soorten ballen fielden. Als een grondbal zachtjes net rechts van de pitcher wordt geslagen, moet de korte stop naar voren gaan, de bal fielden en snel naar het eerste honk gooien om de loper uit te maken. De korte stop moet ook grondballen fielden die scherp geslagen worden net links van de handschoen van de derde honkspeler, in een gebied dat de '5-6 hole' heet. Wanneer de bal daarheen wordt geslagen, moet de korte stop hem fielden terwijl hij naar rechts loopt.

Naast de fysieke skills die korte stops nodig hebben: snelle voeten om grondballen te pakken en snelle handen om de bal snel weg te gooien, moeten doeltreffende korte stops ook goed kunnen communiceren. De korte stop moet over het binnenveld rennen tijdens een slagbeurt. Als een bal het buitenveld wordt ingeslagen, is deze speler als het ware de aanvoerder die de andere spelers instrueert waar ze zich moeten opstellen en waar ze naartoe moeten gaan, zodat de bal teruggegooid kan worden naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers te veel honken opschuiven. Samen met de catcher bepaalt deze speler waar iedereen moeten staan en waar de bal heen moet.

Net als tweede honkspelers kunnen korte stops ook dubbelspel maken. Net als de midden-binnenvelder ontvangen korte stops worpen bij het tweede honk van pitchers, derde honkspelers en tweede honkspelers vanuit grondballen wanneer een loper bij het eerste honk is. Ze moeten de bal snel vangen, het tweede honk aantikken en de bal snel terug naar het eerste honk gooien.

De korte stop is de veldspeler die staat tussen het tweede en derde honk. Hij moet proberen de lage ballen die tussen het tweede en derde honk geslagen worden te stoppen en liefst te vangen. Hij moet heel snel en niet bang voor de bal zijn. Hij moet tegen een stootje kunnen omdat de ballen vaak hard en laag zijn kant op komen. Als een bal hard over de grond geslagen wordt is het heel moeilijk om de bal tegen te houden omdat hij door oneffenheden in het veld alle kanten op kan springen. Houdt de korte stop de bal tegen dan kan hij vrijwel zeker de bal op tijd naar de eerste honkman gooien waardoor deze de slagman, die dat honk probeert te bereiken, kan uitmaken.

6. Derde Honk

Deze speler staat bij het derde honk. Als een rechtshandige slagspeler een krachtige bal slaat en iets voor de pitch staat, slaat deze de bal vaak naar links, waarbij de bal richting het derde honk of de linkerveldlijn wordt geslagen. Dit soort ballen kunnen extra hard worden geslagen vanwege de hoek en kracht van de slag, zodat ze met een enorme snelheid op de derde honkspeler af komen. Zodra ze een van deze lastige grondballen hebben gefield, moeten derde honkspelers de bal over het veld heen naar het eerste honk gooien: een van de langste worpen in het spel.

Ze moeten ook klaarstaan om ballen te fielden die zachtjes naar het derde honk worden geslagen of die met een stootslag ('bunt') worden geslagen, een techniek waarbij een slagspeler de bal niet met een zwaai slaat, maar in een stilstaande positie met de knuppel boven de plaat. Spelers op het derde honk moeten daarom snel zijn om naar voren te rennen, de bal te fielden en naar het eerste honk te gooien. Als er een honkloper zijn honk heeft bereikt moet hij deze zo lang mogelijk bij zijn honk houden. Bij een stootslag zal de derde honkman inlopen op deze bal, de korte stop neemt dan het derde honk over.

7. Middenvelder

De middenvelder is een van de drie spelers in het buitenveld, het grasgebied tussen het kale binnenveld en de rand van het veld. Alle buitenvelders hebben als taak het vangen van hoge ballen, het fielden van grondballen en het gooien van ballen naar binnenvelders. Zij hebben het beste bereik en het beste atletisch vermogen in het buitenveld. Ze moeten grote hoeken kunnen nemen en moeten snel zijn om hoge ballen snel te bereiken.

Middenvelders fungeren bij de meeste teams ook als de aanvoerder van het buitenveld. Ze instrueren de links- en rechtsvelder waar ze moeten spelen, afhankelijk van de spelsituatie en de neiging van de slagspeler op de plaat om de bal een bepaalde kant op te slaan.

8. Rechtsvelder

De rechtsvelder speelt aan de rechterkant van het buitenveld, tussen het tweede en eerste honk. Maar net als bij honkbal zie je bij softbal meer defensieve verschuivingen waarbij spelers uitwijken naar een andere plaats dan hun normale positie om de voorkeursslagen van een slagspeler te benutten. In deze gevallen wordt het voor buitenvelders steeds belangrijker om niet alleen uit te blinken in het vangen van hoge ballen, maar ook in het fielden van grondballen en ze naar het eerste honk te gooien.

9. Linksvelder

De linksvelder verdedigt het buitenveldgebied vanaf het tweede honk tot de linkerfoutlijn. De linksvelder moet de bal naar de thuisplaat kunnen gooien. De linksvelder moet ook goed kunnen reageren op de lastige ballen die naar dat deel van het buitenveld worden gegooid. Als een rechtshandige slagspeler de bal hard naar het linkerveld slaat, spint de bal zodanig dat deze naar de linkerveldlijn afbuigt. Hetzelfde geldt wanneer een linkshandige slagspeler het tegenovergestelde doet en een bal naar het linkerveld slaat. Maar de curve van de bal vanaf de knuppel van beide soorten slagspelers is anders: een bal die van de knuppel van een linkshandige slagspeler komt, heeft een scherpere curve dan een afbuigende slag die geslagen wordt door een rechtshandige slagspeler.

De verre velders staan in het buitenveld. Dat is het grootste gebied van het softbalveld en die moeten ze met z’n drieën verdedigen. Ze hebben de taak een bal die in het buitenveld komt te vangen of te fielden en zo snel mogelijk naar het binnenveld te gooien. De verre velders moeten ook helpen bij het dekken van het binnenveld. De verre velders moeten dus beschikken over een groot uithoudingsvermogen en een goede arm.

Algemene Spelregels

Naast de specifieke spelsituaties zijn er ook algemene spelregels die belangrijk zijn om te kennen:

  • Het veld: Het veld wordt bepaald door twee in een rechthoek staande foutlijnen. Op het kruispunt van deze lijnen bevindt zich de thuisplaat. In het veld zijn nog drie honken neergelegd, die samen met de thuisplaat de vier hoeken van een vierkant vormen.
  • De slagzone: De pitcher moet de bal over de thuisplaat werpen, op een variërende hoogte, afhankelijk van de stand van de knieën en de borst van de slagman. Deze denkbeeldige rechthoek noemt men de slagzone. Een bal is slag als de bal met een gedeelte over de thuiplaat gaat en de bal op het moment van passeren van de thuisplaat zich tussen knie en schouderhoogte bevindt. Indien de bal niet aan deze eisen voldoet is de bal wijd, maar als de slagman op een dergelijke bal slaat wordt er een slag gerekend.
  • De slagman: De aanvallende partij moet de goed geworpen ballen in de goede richting slaan (dus binnen de foutlijnen). Na het slaan laat hij de knuppel los en rent naar het 1e honk. Bij vier wijd krijgt de slagman een vrije loop naar het eerste honk. Als de slagman door de pitcher raak gegooid wordt krijgt deze ook een vrije loop.

Uitleg van enkele spelsituaties

  • Binnenhoog: Wanneer binnenhoog wordt afgeroepen, is de slagman uit. Wanneer, nadat binnenhoog is afgeroepen, een binnenvelder de goed geslagen bal opzettelijk laat vallen, blijft de bal in het spel.
  • Hinderen: Hinderen door de slagpartij is van kracht wanneer een veldspeler de bal probeert te spelen, maar hierbij wordt gehinderd door de tegenpartij. Het is ook hinderen door een slagman of een honkloper wanneer een honkloper opzettelijk in aanraking komt met een geslagen bal, of een velder hindert bij het spelen van een geslagen bal met de kennelijke bedoeling om een dubbelspel te verhinderen. De scheidsrechter moet de loper uitgeven wegens hinderen en moet tevens de slagman/honkloper uitgeven wegens de overtreding door zijn teamgenoot begaan. Het is ook hinderen door een slagman of een honkloper als een goed geslagen bal hem op goed gebied raakt nog voordat een veldspeler de bal kan spelen.
  • Geraakt door bal: Indien een goed geslagen bal door een binnenvelder wordt gemist en vlak achter hem een loper raakt, of de loper raakt nadat de bal door een velder van richting is veranderd, moet de scheidsrechter de loper niet uitgeven wegens het geraakt worden door een geslagen bal. Bij het nemen van deze beslissing moet de scheidsrechter ervan overtuigd zijn dat de bal door de binnenvelder werd gemist en dat geen andere binnenvelder nog de kans had om de bal te spelen. Indien, naar de mening van de scheidsrechter, de loper opzettelijk tegen een geslagen bal schopt welke door een binnenvelder is gemist, moet de loper wegens hinderen worden uitgegeven.
  • Poging tot spelen van de bal: Indien een speler op weg is naar de bal en zo dicht bij hem dat hij niet meer weg kan om de bal te vangen, mag hij worden beschouwd als te “proberen de bal te spelen”. Het is geheel aan het inzicht van de scheidsrechter om te bepalen of een velder tracht de bal te spelen of niet.
  • Schijn: Schijn is een onreglementaire handeling van de werper terwijl de honken bezet zijn. Scheidsrechters moeten in gedachten houden dat het doel van de schijnregel is om te voorkomen dat de werper opzettelijk de honkloper misleidt. Het is schijn indien, met lopers op eerste en derde honk, de werper naar het derde honk stapt en niet gooit, alleen maar om de loper te dwingen terug te gaan naar het derde honk; dan ziet dat de loper op het eerste honk op weg gaat naar het tweede honk, zich omdraait en in de richting van het eerste honk stapt en gooit.

De Slagtechniek

De keuze van de knuppel is afhankelijk van de lengte, het gewicht, de kracht en de snelheid van de speler. Er bestaat dus geen standaardregel. Veel spelers, en dat geldt zeker voor beginners, denken dat ze beter en verder kunnen slaan met een grotere knuppel. Vaak zie je dan ook spelers met een te grote en te zware knuppel slaan. Daarmee kunnen ze niet snel genoeg reageren op de door de pitcher geworpen bal. Het resultaat is dat ze geen bal raken of te laat zijn en daarom de bal buiten de lijnen slaan. Ze bereiken dus het tegenovergestelde van wat de bedoeling is. Een vuistregel voor beginners is om eerst die knuppel te kiezen die je nog gemakkelijk kan hanteren en vervolgens een iets lichtere knuppel te gebruiken. De beste slagmensen gebruiken lichte knuppels van aluminium.

tags: #softbal #knuppel #werpen #techniek