Honkbalregels in één keer begrijpen: Een complete gids

Softbal en honkbal zijn populaire sporten die door zowel mannen als vrouwen worden gespeeld. Voor wie er niet mee vertrouwd is, kan het honkbalregels ingewikkeld lijken, maar met deze uitgebreide gids zul je de sport in een mum van tijd begrijpen. Honkbal is een veldsport tussen twee teams van negen spelers, die om de beurt de slag- en veldpartij vormen. Het veld lijkt op dat van honkbal, met een ruitvormige opstelling van honken: eerste, tweede, derde honk en thuisplaat. Links en rechts van de thuisplaat bevinden zich de slagperken: links voor rechtshandige en rechts voor linkshandige slagmensen.

Algemene regels en doel van het spel

Een softbalwedstrijd bestaat in Nederland meestal uit zeven innings. In elke inning is elk team één keer slagpartij en één keer veldpartij. Alleen de slagpartij kan punten scoren. De pitcher werpt de bal onderhands richting de slagvrouw of -man, die de bal probeert weg te slaan met een knuppel. Daarna probeert de slagpersoon de honken te ronden en uiteindelijk de thuisplaat te bereiken. Als drie slagmensen uit zijn, wisselen slagpartij en veldpartij van rol. Het team dat na zeven innings de meeste punten heeft, wint. Een honkbalwedstrijd wordt gespeeld over 9 innings. Spelers mogen na hun slag lopen als de bal het veld in wordt geslagen. Teams moeten drie keer uitgemaakt (uits) worden voordat de speelbeurt wisselt.

De uitrusting van een honkballer

Softbalspelers gebruiken een zachte bal (iets groter dan een honkbal), een knuppel, een veldhandschoen en speciale schoenen (meestal met rubber noppen). Slagmensen dragen verplicht een helm tijdens het slaan en rennen. Elke veldspeler draagt een leren handschoen, aangepast aan zijn of haar positie. De handschoen vormt zich naar de hand van de speler. De catcher gebruikt een speciale, dikkere handschoen.

De Bal

Een softbal is een grotere, zachtere bal dan een honkbal. De bal heeft een omtrek van ongeveer 30 centimeter en is meestal felgeel, zodat hij goed zichtbaar is tijdens het spel. Ondanks de naam is een softbal niet echt zacht; hij is stevig genoeg om hard mee te slaan en te gooien. Door het grotere formaat is de bal iets langzamer in de lucht, waardoor het spel toegankelijker is, vooral voor jongere spelers of beginners. De buitenkant van de bal die in de honkbalsport wordt gebruikt is van leer en ongeveer even groot als een tennisbal, maar wel bijna zes maal zo zwaar. Het is een harde, massieve bal, die een omtrek heeft van 229 tot 235 millimeter en een gewicht van 141 tot 149 gram.

De knuppel

Een softbalknuppel is vaak van aluminium of composiet en lichter dan bij honkbal. De maximale lengte is 86,4 cm (34 inch), met een maximale diameter van 5,7 cm (2,25 inch). Het is heel belangrijk om een knuppel te gebruiken die bij je past. De keuze van de knuppel die je het beste kan gebruiken, is afhankelijk van je lengte, je gewicht, je kracht en snelheid. Er bestaat dus geen standaardregel. Veel spelers, en dat geldt zeker voor beginners, denken dat ze beter en verder kunnen slaan met een grotere knuppel. Vaak zie je dan ook spelers met een te grote en te zware knuppel slaan. Daarmee kunnen ze niet snel genoeg reageren op de door de pitcher geworpen bal. Het resultaat is dat ze geen bal raken of te laat zijn en daarom de bal buiten de lijnen slaan. Ze bereiken dus het tegenovergestelde van wat de bedoeling is. Een vuistregel voor beginners is om eerst die knuppel te kiezen die je nog gemakkelijk kan hanteren en vervolgens een iets lichtere knuppel te gebruiken. De beste slagmensen in het tegenwoordige honkbal gebruiken lichte knuppels van aluminium. De hardhouten of lichtmetalen ronde slagknuppel mag niet langer zijn dan 1,07 meter en nergens een grotere doorsnede hebben dan zeven centimeter.

Lees ook: Je eerste hockeytraining: wat je moet weten

De handschoen

De handschoen is het belangrijkste onderdeel van de uitrusting. Het is ook heel persoonlijk. De handschoen vormt zich naar je hand en naar de manier waarop je hem gebruikt. Het is daarom niet prettig om de handschoen van een ander te gebruiken. De catcher gebruikt een handschoen van een duidelijk ander model dan de andere spelers. Het is een grote en veel dikkere handschoen dan de anderen. Hij moet alle, meestal hard geworpen, ballen van de pitcher vangen. Maar ook de handschoenen van de andere spelers in het veld zijn verschillend. De outfielders gebruiken hele grote handschoenen om de hoge, verre ballen goed te kunnen vangen. Een infielder, met uitzondering van de eerste honkman, gebruikt juist weer een kleine handschoen omdat hij de bal weer heel snel uit zijn handschoen moet kunnen pakken om naar een andere speler te kunnen werpen.

De uitrusting van de catcher

De catcher draagt een helm, een masker, een body protector en beenkappen (legguards). Hij moet de door de pitcher geworpen ballen vangen en dat gaat niet altijd even eenvoudig. Het gebeurt dan ook vaak dat de geworpen bal niet in zijn handschoen terechtkomt maar dat de catcher de bal tegenhoudt met zijn lichaam.

Het honkbalveld

Het veld heeft een ruitvorm, ook wel een diamant genoemd, met vier honken: het eerste, tweede, derde honk en de thuisplaat. De afstand tussen de honken is meestal 18 meter. In het midden van het veld ligt de werpplaat, waar de werper staat. Rondom het binnenveld ligt het buitenveld, dat bestaat uit gras of kunstgras. Het softbalveld is vaak omheind, en langs de zijkanten lopen de foutlijnen die aangeven of een geslagen bal binnen of buiten het spelgebied valt. Vaste punten in het veld zijn de thuisplaat, de drie honken en de werpersheuvel. De lijnen vanaf de thuisplaat naar het eerste honk en vanaf de thuisplaat naar het derde honk geven verder doorgetrokken de twee begrenzingen van het veld aan.Het buitenveldhek, dat de derde begrenzing van het veld vormt, staat gemiddeld op 90 tot 120 meter van de thuisplaat. De afstand tussen de honken bedraagt 27,50 meter. Ook de afstand tussen de thuisplaat en het eerste en derde honk bedraagt 27,50 meter. De afstand tussen de werpplaat en de thuisplaat is 18,45 meter.

De teams en hun taken

Softbal wordt gespeeld door twee teams van elk negen spelers. In slagbeurt probeert elke speler de bal het veld in te slaan en de honken te passeren. Het team aan slag is de aanvallende partij. Dat team kan punten scoren, terwijl het team in het veld moet proberen dat te verhinderen. Meestal zal de slagman proberen de bal zover mogelijk het veld in te slaan. De spelers van de veldpartij hebben allemaal een andere taak. In het veldspel is duidelijk te zien dat honkbal een samenspel van specialisten is.

De slagman

Het mooiste is natuurlijk om de bal zo ver weg te slaan dat hij buiten het veld terechtkomt. De bal gaat dan over het outfieldhek heen en is dus buiten bereik van de veldspelers. De slagman kan dan ongehinderd een rondje lopen over het eerste, tweede, derde honk en tenslotte via de thuisplaat een punt scoren. Dat wordt dan een homerun genoemd. Wordt de bal wel hoog en ver, maar niet over het hek geslagen dan is de kans groot dat de bal wordt gevangen. Bij een vangbal is de slagman uit.

Lees ook: Korfbalregels: Wat is er nieuw?

De slagzone

De pitcher werpt de bal die de slagman moet proberen weg te slaan. Als de bal door de slagzone komt, geldt het als een slagbal, dus een bal die geslagen kan worden. Komt de geworpen bal niet door de slagzone dan is het een wijdbal. De slagzone is een denkbeeldig gebied loodrecht boven de thuisplaat en tussen onderkant knie en schouderhoogte (onderkant schouderblad) van de slagman, als die in slaghouding staat.

Als de pitcher drie slagballen gooit en de slagman heeft geen kans gezien de bal het veld in te slaan dan is hij uit. Gooit de pitcher vier wijdballen dan heeft de slagman een vrije loop. Hij mag dan naar het eerste honk lopen, waarbij hij niet uitgetikt mag worden. Meestal gooit de pitcher niet drie slagballen of vier wijdballen achter elkaar. Als er twee slagballen en drie wijdballen zijn gegooid dan wordt er gesproken van een ‘volle bak’. Elke volgende bal geeft dan een beslissing. Als dat een slagbal is, zou er geslagen moeten worden waarbij vanzelfsprekend ook mis geslagen kan worden. In beide gevallen komt daarna de volgende slagman aan de beurt. Wordt er bij een volle bak een wijdbal gegooid dan heeft de slagman een vrije loop en komt ook de volgende slagman aan de beurt. Wordt die derde slagbal wel geraakt door de slagman maar is het een foutslag dan mag hij blijven staan om het nogmaals te proberen. Een foutslag is een slagbal die buiten de lijnen van het veld komt.

De honklopers

Als een team aan een slagbeurt begint staan er nog geen spelers op de honken. Bereikt de eerste slagman het eerste honk na een goede slag of omdat de pitcher vier wijd gegooid heeft, dan moet hij naar het tweede honk lopen als de tweede slagman de bal het veld in slaat. Als hij zou blijven staan dan zouden er twee spelers op het eerste honk staan en dat mag niet. In zo’n situatie heeft de honkloper dus geen keuze maar moet hij lopen en wordt er gesproken over een gedwongen loop. Als alle honken bezet zijn op het moment dat de volgende slagman aan slag is, dan is er voor alle honklopers sprake van een gedwongen loop situatie. Wordt er een homerun geslagen met drie honken bezet dan heet dat een grandslam. De slagman die de bal het veld uit slaat geeft drie honklopers de kans om een punt te scoren.

Honkslag

Als de bal door de slagman het veld in wordt geslagen en de slagman vervolgens één van de honken bereikt dan is dat een honkslag. Bereikt de slagman het eerste honk dan is het een één honkslag. Ziet hij kans om het tweede honk te bereiken dan is het een tweehonkslag. Komt hij direct op het derde honk, dan is dat een driehonkslag.

De pitcher / werper

Voor het verdedigende team hangt veel af van de pitcher. Werpt de pitcher goede ballen dan wordt er weinig geslagen en zullen er niet veel spelers van de tegenpartij op de honken komen. Pitcher en catcher proberen samen elke slagman uit te schakelen door te voorkomen dat er geslagen wordt. De catcher geeft tekens aan de pitcher om duidelijk te maken wat voor bal hij vindt dat er gegooid moet worden. Hij kiest daarbij uit bijvoorbeeld een harde bal (fastball), een curve bal, een langzame bal (change-up) of een duidelijke wijdbal. Ook geeft hij via tekens aan waar in het slagperk hij de bal wil hebben. De pitcher zal het niet altijd eens zijn met het voorstel van de catcher en dan zie je dat hij heel kort met zijn hoofd nee schudt. Als de catcher een teken geeft waar de pitcher het mee eens is dan knikt hij heel kort met zijn hoofd. De bal wordt echter niet altijd gegooid zoals die bedoeld is.

Lees ook: Het leven van Harry Kruyssen

De catcher / achtervanger

De catcher vervult een hele belangrijke rol. Hij kan als enige veldspeler het hele veld goed overzien. Hij moet dan ook aanwijzingen geven aan het team op spannende momenten in het spel. Aan de catcher is de taak om alle ballen die de pitcher werpt, hoe moeilijk ook, te stoppen. Als de catcher een bal doorlaat dan betekent dat meestal dat de lopers op de honken tenminste één honk kunnen opschuiven. Staat er een loper op het derde honk als de bal niet door de catcher wordt gestopt, betekent dat vaak een punt voor de tegenpartij doordat de loper de thuisplaat veilig weet te bereiken. Als de catcher de aangegooide bal vangt en een honkloper probeert van het eerste naar het tweede honk of van het tweede naar het derde honk te lopen dan moet hij razendsnel reageren. Hij springt dan op uit zijn gehurkte stand en gooit in één vloeiende beweging de bal hard naar het tweede of derde honk. De honkmannen zijn de infielders die tot taak hebben om de honken te bewaken. Zij moeten proberen om de honklopers uit te maken. Dat kan door het uittikken van een honkloper.

Eerste, tweede en derde honkman

Als een honkloper door een veldspeler met de handschoen waar de bal inzit, wordt aangetikt op het moment dat die honkloper geen contact heeft met een honk, is hij uit. Als er sprake is van een gedwongen loop dan is het voldoende als de honkman met zijn voet het honk aantikt voordat de loper dat honk bereikt. Daarbij moet die honkman wel de bal in zijn hand of handschoen hebben. De honkloper die op het eerste honk staat op het moment dat de volgende speler uit zijn team de bal het veld in slaat moet van het eerste naar het tweede honk lopen. Er is dan sprake van een gedwongen loop van het eerste naar het tweede honk. De honkmannen staan niet alleen in het veld om hun honk te bewaken. Ze moeten net als alle andere veldspelers proberen de bal te pakken zodra de tegenpartij die het veld inslaat. De honkmannen staan daarom een eindje van hun honk vandaan als de tegenpartij gaat slaan. De tweede honkman schuift naar een positie tussen het eerste en tweede honk. De eerste en derde honkman nemen niet meer dan een paar meter afstand van hun honk. De honkloper die op het eerste of tweede honk staat zal proberen “een honk te stelen” als het volgende honk niet bezet is. Hij wacht totdat de pitcher de bal naar de catcher gooit en sprint dan naar het volgende honk.

Korte stop

De korte stop is de veldspeler die staat tussen het tweede en derde honk. Hij moet proberen de lage ballen die tussen het tweede en derde honk geslagen worden te stoppen en liefst te vangen. Hij moet heel snel en niet bang voor de bal zijn. Hij moet tegen een stootje kunnen omdat de ballen vaak hard en laag zijn kant op komen. Als een bal hard over de grond geslagen wordt is het heel moeilijk om de bal tegen te houden omdat hij door oneffenheden in het veld alle kanten op kan springen.

Slag en wijd

Slaat de slagman wel naar de bal, dan is het dus een slag. Dit is de bekendste situatie. Een enorme uithaal naar de bal waarbij de slagman de bal mist. Maar wanneer is slaan ook daadwerkelijk slaan? Gek genoeg geven de spelregels hiervoor geen enkel houvast, het is dus geheel en al een beoordeling die de umpire moet doen. En dat is voor de plaatumpire een lastige ‘call’, omdat hij achter de plaat niet goed kan beoordelen hoever de slagman de knuppel naar voren heeft bewogen. Een goed gebruik is dan om de honkscheidsrechter te raadplegen. Die moet dus op die vraag zijn voorbereid en elke (check)swing beoordelen. Maar ook voor hem geldt: nergens staat beschreven wanneer slaan echt slaan is. Het verschil met een foutslag is dat bij een fouttip de bal niet ‘dood’ is (daarover in een later hoofdstuk veel meer) en het spel dus doorgaat. Bij een foutslag is het spel ‘dood’ en mogen honklopers dus niet opschuiven. Het verschil met een foutslag is ook dat alleen bij slag drie in de ‘count’ de slagman uit is vanwege de gevangen bal. Voor de juiste houding van de plate umpire verwijs ik naar een volgend hoofdstuk. De timing van de call is wel van belang: wacht tot de catcher de bal heeft verwerkt. Bij een slag roept de umpire zeer gedecideerd en luid: “Strike!!”. Het afroepen van de ‘count’ gaat altijd in de volgorde: aantal wijd en daarna aantal slag, dus “two balls, one strike”. Daarbij geeft de umpire - met gestrekte armen - het aantal wijd aan door het opsteken van vingers van zijn linkerhand en het aantal slag door het opsteken van vingers van zijn rechterhand (ezelsbruggetje: het 1e honk ligt rechts, daar wil de slagman heen). Het lastige is dat op de meeste telapparaatjes de slag en de wijd precies andersom zitten.

Vangbal

Een vangbal wordt gemaakt door de veldpartij, dat lijkt me logisch. Het is het vangen van een bal in vlucht. Een bal in vlucht is een bal die, geslagen, geworpen of gegooid, zonder iets of iemand te raken, door het luchtruim vliegt. Dus als de bal eerst een speler van de slagpartij, of een toeschouwer, of een coach of een hek of een boomtak heeft geraakt, dan kan het nooit meer een vangbal worden. Probeert echter eerst een andere velder de bal te vangen - bijvoorbeeld de pitcher die de bal recht op zich af krijgt - en stuit deze weg maar blijft ‘in vlucht’ en wordt vervolgens gevangen, dan is het een vangbal. In dit geval mogen honklopers gaan lopen na de eerste aanraking van de bal door een veldspeler. Deze regel is er gekomen om te voorkomen dat een velder eindeloos met de bal jongleert en al jonglerend naar het binnenveld loopt. Vangen dient te geschieden met de blote hand en/of met de handschoen. Het gebruiken van enig deel van het tenue is daarbij verboden, daarover in een later hoofdstuk meer, dan is het geen vangbal. Ook dient de bal stevig te worden vastgehouden om controle over de bal aan te tonen. Zonder controle, dus bijvoorbeeld bij laten vallen van de gevangen bal, is geen sprake van een vangbal. Tenzij deze, voordat hij de grond of een ander voorwerp raakt, alsnog wordt gevangen. Dit dient te worden aangetoond door de bal lang genoeg vast te houden. Als bij een snelle actie van een velder de bal direct gegooid moet worden en deze valt dan, dan is nog steeds sprake van een vang. Om een bal te vangen mag een velder over een hek of iets dergelijks leunen, hij mag er zelfs op klimmen. Staat hij op de rand van een dugout, dan mag hij zelfs door zijn teamgenoten worden gesteund om niet te vallen. Indien een speler door te leunen de bal vangt, maar vervolgens over het hek, in de dugout of in de tribune valt en nog steeds de bal controleert, dan is het een vangbal. Het is wel een vang als een velder de bal in zijn handschoen heeft en deze vanuit de handschoen met een flip, dus zonder met de gooihand aangeraakt te hebben, aan een andere velder doorspeelt.

Homerun

De term homerun is eigenlijk het toekennen van 4 honken door de umpire. De umpire geeft dit aan door met zijn rechterwijsvinger een cirkel (tegen de wijzers van de klok in) boven zijn hoofd te maken. In het honkbal kan dat alleen als de geslagen bal direct over het buitenveldhek vliegt. Het is ook een homerun als de bal via een velder over het hek gaat, mits dat laatste op goed gebeid gebeurd. Gaat de bal op deze wijze op fout gebied over het hek, dan is het een 2-honkslag. Als een bal boven het hek de foutpaal raakt en terugstuitert, dan is het ook een homerun. Stuitert een bal echter terug van het hek, raakt een velder en stuitert daardoor alsnog over het hek, dan is het geen homerun. In dit geval is de bal dood en is het een 2-honkslag.

(Slagman-) Honkloper is uit

Er zijn vele manieren voor een speler om ‘uit’ te gaan. Dit hoofdstuk bevat een overzicht. In een gedwongen situatie moet de (slagman-)honkloper opschuiven naar het volgende honk omdat het honk waarop hij recht heeft door een opvolgende (slagman-)honkloper moet worden bezet. Deze gedwongen situatie kan tijdens het spel vervallen trouwens. Met een honkloper op het eerste honk gaat de slagman-honkloper uit voordat hij het eerste honk heeft bereikt. Tevens is sprake van een gedwongen loop als de slagman(-honkloper), na een goede slag het eerste honk moet proberen te bereiken. Bij geraakt werper of vier wijd mag hij uiteraard het eerste honk bezetten zonder uit gemaakt te kunnen worden. Honklopers die daardoor worden gedwongen op te schuiven kunnen dit doe zonder ‘uit’ gemaakt te kunnen worden. Duizelt het al? Dan ga ik proberen het gemakkelijk te maken. Hij meer dan 1 meter afwijkt van zijn honkpad om tikken te ontwijken. Behalve als hij daardoor vermijdt dat hij een velder hindert die een geslagen bal tracht te spelen. Een honkloper mag tijdens het honklopen ieder traject kiezen dat hem goeddunkt. Daarbij mag hij dus meer dan 1 meter afwijken van de rechte lijn tussen de honken. Er staat immers dat hij die meter moet afwijken om tikken te ontwijken. Met honkpad wordt bedoeld de rechte lijn tussen de honkloper en het honk waarheen hij op weg is. Het wordt bepaald op het moment dat de tikactie plaatsvindt. Als de honkloper uitwijkt om ervoor te zorgen dat een velder een geslagen bal kan spelen, dan mag hij meer dan 1 meter uitwijken. Hij na het raken van het eerste honk zijn honkpad verlaat omdat hij kennelijk zijn poging een volgend honk te bereiken opgeeft. Deze situatie kan plaatsvinden tussen alle honken. Hij opzettelijk een velder hindert die een geslagen of aangegooide bal tracht te spelen. De velder heeft altijd ‘voorrang’ op de honkloper. Hij wordt getikt terwijl hij niet in contact is met een honk. Uiteraard gaat dit alleen op als de bal niet ‘dood’ is. Ook gaat het niet op bij het eerste honk als de loper doorschiet en hij onmiddellijk naar dat honk terugkeert. Dat terugkeren mag ook vanuit ‘goed’ gebied. Het is een fabeltje dat je terug moet lopen vanaf ‘fout’ gebied. Het gaat er slechts om dat de honkloper geen enkele poging doet het 2e honk te bereiken. Teruglopen op ‘fout’ gebied is wel aan te raden, helaas kennen niet alle umpires (coaches en spelers) deze regel precies. Een loslatend honk is geen reden een speler op tikken uit te geven. Dus een speler die in zijn sliding een honk meeneemt, kan niet uitgetikt worden. Hijzelf, of het honk waar hij vandaan kwam, wordt getikt voordat hij dat honk opnieuw heeft aangeraakt (‘tag up’) na een vangbal. Dit is een appèlsituatie, de umpire geeft de ‘uit’ dus alleen als een appel wordt gespeeld. Dit geldt niet bij een fouttip. De honkloper mag, bij de eerste aanraking van de te vangen bal door een velder, het honk loslaten. Hijzelf, of het honk waarnaar hij onderweg is wordt getikt voordat hij dat honk heeft bereikt. Hij wordt geraakt door een goed geslagen bal en zich op goed gebied bevindt. De bal mag geen enkele binnenvelder, de pitcher uitgezonderd, zijn gepasseerd. Is het een binnenhoogbal dan zijn zowel de slagman als de honkloper uit. Hij tracht thuis te komen tijdens een situatie waarbij de slagman hindert. Hij de velders in de war brengt door onnodig de honken in omgekeerde volgorde te gaan lopen. Hij de thuisplaat mist en geen poging doet daarheen terug te keren. Hierbij moet een velder, met de bal in bezit, een appèl spelen. De eerste call van de umpire is in dit geval altijd ‘safe’, ook al heeft hij waargenomen dat de plaat gemist is. De reden hiervoor is dat hij anders de veldpartij zou bevoordelen. De veldpartij moet zelf het honklopen in de gaten houden. Hij bij het honklopen een honk niet heeft aangeraakt.

tags: #in #een #keer #doorlopen #honkbal #regels