De Geschiedenis van Hockey: Van Oudheid tot Moderne Sport

Hockey is een sport met een rijke en lange geschiedenis, die duizenden jaren teruggaat. Hoewel de moderne vorm van hockey pas later is ontstaan, zijn er aanwijzingen dat er al in de oudheid spellen werden gespeeld die op hockey leken.

Vroege Sporen van Hockey

Een opmerkelijke vondst is een marmeren reliëf uit circa 510-500 v.Chr., gevonden op de Kerameikos, de begraafplaats in het oude Athene. Dit reliëf, dat nu te bezichtigen is in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene, toont duidelijk twee hockeyspelers. Dit is een vroeg bewijs dat er in die tijd al een spel werd gespeeld dat verwantschap vertoont met hockey.

De vroege spelvarianten verschilden aanzienlijk van de moderne vorm van hockey. De overeenkomst was voornamelijk het gebruik van een stok, maar er waren ook grote verschillen. Zo werd er soms met paarden gespeeld, werd de bal door de lucht gespeeld in plaats van over de grond, en waren er geen goals.

Verder terug in de geschiedenis, zo'n vijfduizend jaar geleden, speelden rijke Perzen (in het huidige Iran) een spel dat veel op polo leek - hockey te paard. De minder rijke mensen, zoals kinderen en arbeiders, wilden dit spel ook graag spelen, maar hadden geen geld voor paarden. Zij maakten kortere stokken, zodat ze het spel zonder paarden gewoon op de grond konden spelen met een stok en een varkensblaas. Dit spel verspreidde zich over een groot deel van Azië. In Griekenland werd later ook polo gespeeld, en bij opgravingen is gebleken dat uit polo weer andere speelvormen met stok en bal ontstonden. Zo speelden de Grieken 478 jaar voor Christus het spel Horn, ook met stok en bal.

De Ontwikkeling in Groot-Brittannië

De aanzet voor het ontstaan van hockey in de huidige vorm werd pas na de middeleeuwen in Groot-Brittannië gegeven. Vanaf de 17e eeuw werd op de Britse eilanden een van oorsprong Keltische sport bedreven onder verschillende benamingen. De Ieren noemden het Hurling, de Engelsen Kappan en de Schotten Shinty. De variant die hieruit in Ierland ontstond, waarbij twee teams met een korte, platte stick de bal door de lucht in elkaars goal proberen te spelen, is in dat land nog altijd de nationale sport.

Lees ook: Duik in de historie van Brabo Hockey te Antwerpen.

In Engeland verplaatste de sport zich naar harde, vlakke speelvelden zoals het strand of ijs. Omdat op een hard speelveld de bal vooral over de grond werd gespeeld, werd de stick langer en aan de onderkant krommer. De Engelsen veranderden de naam in Bandy-on-ice en later in Hockey-on-ice (waarschijnlijk afkomstig van hook, oftewel krom). Aanvankelijk werd de sport alleen op ijs gespeeld, maar later werd in de warmere maanden ook getraind op gras. In de 17e eeuw ging men in Engeland bandy spelen, bandy werd gespeeld op ijsvlakten. Bandy dat op ijs werd gespeeld, heette ook wel ice hockey. Dit spel werd snel populair, ook in de rest van Europa. In Engeland waren in de 18e eeuw verschillende spellen verboden omdat ze te gevaarlijk waren. Later in de 19e eeuw werden allerlei spullen ontwikkeld om spelers te beschermen tegen verwondingen. Daardoor konden de spelen weer worden beoefend. Vooral op scholen en universiteiten in Engeland werd toen (en nu nog steeds) veel aan sport gedaan. De naam Hockey is volgens velen afgeleid van het Engelse woord hook (haak). Zij brachten de sport over naar Australië, Nieuw-Zeeland, India en Pakistan.

De Introductie in Nederland

In 1891 bracht Pim Mulier het veldhockey van Engeland naar Nederland. Haarlem was de stad waar het eerst hockey werd gespeeld. Bandyspelers gingen buiten het winterseizoen veldhockey spelen. In 1895 werd al gespeeld om het kampioenschap van Nederland. In 1898 werd in Amsterdam door 5 clubs de Nederlandse Hockey en Bandybond NHBB opgericht, vlak na de oprichting gingen de Bandyspelers hun eigen weg. In 1909 waren 11 verenigingen lid van de NHBB, 10 jaar later waren dit er al 29.

Tot 1926 werd de sport in Nederland gespeeld volgens eigengemaakte, Nederlandse regels. Er werd gespeeld met een stick met 2 platte kanten en een gevlochten, oranje bal (die men “de sinaasappel” noemde). Het stoppen van de bal met de voet en het haken van tegenstanders met de stick werden niet bestraft. Maar, omdat in 1928 de Olympische Spelen in Amsterdam werden gehouden, moesten de regels wel naar Internationale Standaard worden aangepast. En zo geschiedde!

De Eerste Landskampioen: Een Mysterie Ontrafeld

Veel geschiedkundige bronnen schrijven dat de hockeyclub Haarlem, een van de voorlopers van Bloemendaal, de allereerste landstitel in het hockey heeft gewonnen (seizoen 1897/1898). Maar recent onderzoek heeft aangetoond dat dit waarschijnlijk niet correct is.

De Nederlandse Hockey en Bandybond (NHBB) werd pas op 8 oktober 1898 opgericht. Dit betekent dat het eerste officiële seizoen pas jaargang 1898/1899 kan zijn geweest. Volgens Wikipedia was Den Haag in dat jaar de beste van Nederland.

Lees ook: IJshockey in Nijmegen: Een terugblik

Onderzoek in krantenarchieven heeft aangetoond dat er in december 1898 melding werd gemaakt van een ranglijst van een competitie met Haarlem, Amsterdam en Velzen. Er werd zelfs een resterend programma vermeld, waarin te lezen viel dat er tot in de eerste weken van 1899 nog wedstrijden werden gespeeld en dat Den Haag in januari 1899 aan de competitie zou deelnemen.

Uiteindelijk is door onderzoek in het Gedenkboek 1892-1932 van Amsterdam en publicaties van de hockeybond uit die tijd gebleken dat Den Haag de eerste landskampioen was in het seizoen 1898/1899.

De Uitrusting van een Hockeyer

Als je hockeyt heb je verschillende spullen nodig. Je hebt een tenue met de kleuren van de hockeyclub. Een hockeytenue bestaat voor meisjes uit een T-shirt en een rokje. Voor jongens is er een broekje in plaats van een rokje. Je hebt om je gebit te beschermen een bitje. En om je schenen te beschermen heb je scheenbeschermers. Je hebt ook hockeyschoenen, die hebben net zo als bij voetbalschoenen noppen alleen zijn die van hockeyschoenen kleiner en zijn er meer noppen. Je hebt voor vóór en ná de wedstrijd, en voor als je wissel bent ook een sweater dat is een warme trui die er voor zorgt dat je het niet koud krijgt. Je hebt hockeysokken, die zien er ongeveer hetzelfde uit als voetbalsokken. Om te hockeyen heb je een hockeystick en een bal nodig.

De Hockeystick

De hockeybal is vaak wit maar sommige ballen worden versiert met een kleurtje. De hockey bal is bijna altijd van kunststof. Hij moet de omtrek hebben van 22,4 cm tot en met 23,5 cm. De bal moet tussen de 156 en honderd 163 gram zijn.

Een hockeystick: vroeger was een stick altijd van hout, maar nu heb je ook sticks van kunststof. Een stick heeft een bolle (een ronde) en een platte kant. Tijdens een wedstrijd en tijdens een training mag je alleen de platte kant gebruiken. Met de bolle (ronde) kant mag je de bal niet raken. De stick heeft onderaan een krul. Dat is een soort haak. De rest van de stick noem je de steel. Hockeysticks hebben verschillende lengtes. Voor volwassenen zijn er maar twee maten. Een gewone maat waar bijna iedereen mee speelt. En er is een verlengde (lange) maat speciaal voor lange mensen. Mensen in een winkel waar je een stick kan kopen gebruiken meestal een trucje: je moet je stick onder je oksel houden en dan moet hij net onder je knie zijn. Jeugdsticks zijn van 69 tot 89 cm. Voor volwassenen zijn er van 91 tot 97 cm. Als je een hockeystick met de platte kant naar beneden legt, mag het maximaal 25mm hoog zijn.

Lees ook: Verdiep je in de hockeygeschiedenis

Het Hockeyveld

Een hockeyveld wordt gebruikt om hockey op te spelen. De afmetingen van een hockeyveld zijn 91,4 meter lang en 55 meter breed. Het veld heeft dus een rechthoekige vorm. Een hockeyveld is dus zeker kleiner dan een voetbalveld. Je hebt verschillende soorten hockeyvelden. Een zandveld bestaat alleen maar uit zand met kunstgras. Een semi-veld bestaat uit zand en uit water, dus dat kunstgras moet ook gesproeid worden. En als laatste heb je nog een waterveld, dat bestaat alleen uit water en kunstgras. Ook dit laatste veld moet gesproeid worden. Het hockeyveld heeft meestal een groen kleur.

Op een hockeyveld heb je verschillende lijnen staan. De lijn in het midden heet de middenlijn. Je hebt aan beide kanten van de middenlijn nog twee lijnen lopen van de ene naar de andere kant. Deze twee lijnen heten de 23-meter lijn. Tussen de middenlijn en de 23-meter lijn zit een afstand van 22,8 meter. Je hebt ook twee cirkels op het veld, als je in deze cirkel staat mag je scoren. De cirkel heet ook wel een halve cirkel. Ongeveer in het midden van de cirkel heb je nog een stip staan, deze stip heet de strafbalstip. Deze stip stat in het midden van elk doel, op 6,4 meter afstand vanaf het doel. Deze stip heeft een diameter van 15 centimeter. Tussen de 23-meter lijn en de achterlijn zit een afstand van 22,9 meter. De zijlijnen zijn 7,5 centimeter breed. De lange lijnen op een veld heten zijlijnen en de korte lijnen heten achterlijnen (deze lijnen lopen rond het veld, dus bakenen het veld af). Het doel is 3,66 meter breed en 2,14 meter hoog.

Spelregels en Spelverloop

Bij hockey zijn best veel spelregels. Als de bal tegen je voet aan komt is dat shoot, dat betekent in het Engels : schiet met de voet. Je mag de bal niet met de bolle kant spelen, dan wordt de slag afgefloten. Als een verdediger de bal expres over de achterlijn speelt, wordt dat bestraft met een strafcorner. Er is ook een strafcorner als iemand in de eigen cirkel shoot maakt.

De Strafcorner

Hoe werkt een strafcorner: er staan 3 mensen op kopcirkel (de rand van de cirkel) er wordt afgesproken wie de bal aan gaat nemen. Een van de verdedigers gaat met de bal op het 2de streepje staan en zodra er wordt gefloten mag hij of zij de bal pushen (zeg: poesjen), flatsen of slaan. Je mag geen hoge push (zeg:poesj) of hoge flats gebruiken. Er staan 4 tegenspelers en een keeper in het doel. Zodra de al is genomen mogen die uitrennen. De partij die de strafcorner heeft gekregen mag de bal buiten de cirkel pas aannemen. De verdedigende partij probeert er voor te zorgen dat de aanvallende partij de bal niet krijgt.

Vrije Bal en Hoge Ballen

Bij veldhockey heb je bepaalde regels. Als de bal door de tegenpartij over jouw achterlijn wordt gespeeld krijg je een vrije bal, op een bepaalde plek in het veld. Dit is wel altijd op je eigen helft. Dat verschilt per plek. Bij de lagere teams is dit best dichtbij maar vanaf de D1 is het best wel ver. Ook heb je vanaf de D8 een strafcorner. Die krijg je als je aanvalt en de bal in de cirkel tegen een voet van een tegenspeler komt. Of als de keeper de bal expres over de achterlijn speelt. Als de bal uit gaat langs de lijn, krijg je gewoon een vrije bal mee op de plek waar hij uit ging. De bal mag soms hoog gespeeld worden. Dat mag alleen als hij op goal gaat, of als het geen gevaarlijk spel veroorzaakt.

Bij hockey heb je drie basis slagen. Als eerst leer je de push die gaat niet zo hard. De push gebruiken ze wel voor de strafcorner. In de E leer je de flats die gaat al wat harder en deze slag gebruiken ze het vaakst. In de E of D leer je de slag die gaat het hardst maar vaak minder vlak. Dat is de shot.

Veldhockey versus Zaalhockey

De meeste mensen denken bij hockey direct aan veldhockey. Maar er is ook nog zaalhockey. Er zitten best wel wat verschillen tussen deze twee. Zaalhockey speel je meestal vanaf D. F of E. Maar je speelt dan nog geen competitie. Bij zaalhockey heb je balken. Dat is een hulpmiddel. Als je de bal er tegen aan speelt kaatst de bal zo terug. Eigenlijk is de balk dus een tweede persoon. Bij zaalhockey kun je ook een speciale zaalhockeystick gebruiken. Die is wat platter en is makkelijker in de zaal. Ook kun je in de zaal blokken. Dat is als je je stick met een hand op de grond legt. Als er dan iemand tegen aan speelt, krijg je een vrije bal mee. De bal mag bij zaalhockey niet hoog gespeeld worden, behalve als hij richting het doel gaat. Zaalhockey speel je altijd 6 tegen 6 (1 keeper en 5 veldspelers). En de tijd is bij de zaalhockeycompetitie ook maar twee keer 20 minuten.

Toernooien en Competities

Je hebt kleine en grote toernooien. Soms zijn grote toernooien alleen in Nederland, maar soms zijn het internationale toernooien en als je daar kampioen bent geworden dan speel je sowieso Europa cup 1 als je tweede wordt dan speel je Europa cup 2. De nummers 1 2 en 3 spelen EHL euro hockey league. Dat is een toernooi voor alle nummers 1 2 en 3 van Europa het is een zeer groot evenement. Als je in het Nederlands team zit kan je het WK en het EK spelen en daarna de Olympische spelen. Het grootste evenement is het WK. Daar speelt bijna de hele wereld. Daarna heb je de Europacup 1 en 2. De Europacup 1 is voor alle nummers een van Europa, en de Europacup 2 is voor alle teams die 2 zijn geworden. Er zijn ook toernooien voor de jeugd. Die toernooien zijn voor de e,d,c,b en de a. Bij de e toernooien krijg je vaak een kleine beker,een gratis bakje patat of anderen kleine dingen. bij de d toernooien krijg je een normalen beker,of een grote taart die je met je team kan delen. bij de c,b en a toernooien krijg je altijd een grote beker. Bij kleine toernooien is het soms maar op 1 club of uit 1 provincie. Je hebt ook grotere toernooien die geen internationale toernooien zijn. Dat zijn dan landelijke toernooien.

Training

Natuurlijk moet je om beter te worden ook goed trainen. Een hockeytraining kan bestaan uit verschillende soorten oefeningen en spellen. Bijvoorbeeld: passen, dribbelen, balcontrole, tactiek, spelletjes, conditie (atletische training), keepers, verdedigen, aanvallen en scoren op doel. Als je nog niet zo lang op hockey zit train je 1 keer per week. Bij de mini’s train je op zaterdagochtend om 10 uur. Maar zit je in de F-jes en soms ook nog in de E-tjes train je 1 keer in de week op een doordeweekse avond. In de D-, C-, B-, A-tjes en in de Senioren train je vaker. Het ligt er aan of je in de E-tjes al achttal speelt. Zo ja, dan train je 2 keer per week en anders gewoon 1 keer.

Een hockeywedstrijd van een elftal duurt twee keer 35 minuten en er zijn twee scheidsrechters. Elke scheidsrechter begeleidt 1 helft van het veld. Maar ze mogen voor overtredingen over het hele veld fluiten, behalve in de cirkel van jou collega een overtreding is gemaakt. De scheidsrechters fluiten als team en helpen elkaar zoveel mogelijk door aan tegen wie de bal mag nemen. Na de eerste 35 minuten is het rust. De rust duurt 5 tot 10 minuten aan het begin van de wedstrijd wordt er getost vanaf het midden van het veld. De partij die de tos wint, mag uitnemen. Na de rust mag het andere team beginnen. Na elk doelpunt wordt het spel weer gestart in heet midden.

De Rol van Sport in de 19e Eeuw

In de tweede helft van de 19e eeuw kregen in Nederland de gymnastiekles en de georganiseerde sport langzaam maar zeker vorm. Dat sloot aan op internationale ontwikkelingen. Overal in Europa groeide de waardering voor lichamelijke oefening en kwamen gymnastiek en wedstrijdsport op de agenda te staan. Dit proces volgde wel in ieder land zijn geheel eigen pad. Dat gold ook voor Nederland, zowel wat betreft het populariseren van gymnastieklessen op scholen als het ontstaan van sportclubs. De ontwikkeling begon heel voorzichtig in 1846 maar vanaf 1880 kwam er beduidend meer schot in de zaak.

Vaak wordt gesteld dat georganiseerde sport nauwelijks bestond voor 1850. Dat mensen wel sportieve activiteiten kenden, maar dat die bijna altijd een vrijblijvend karakter hadden. Ofwel het bestond uit met nadruk amateuristisch gehouden wedstrijden tussen hoge heren ofwel het was door de plaatselijke kroeg georganiseerd vermaak. Officiële wedstrijdsport als zodanig zou pas in de tweede helft van de 19e eeuw zijn ontstaan. Dat idee klopt in veel opzichten, maar blijkt bij nadere beschouwing toch wat kort door de bocht. Voor 1850 werd er wel degelijk meer sport beoefend dan alleen maar wat partijtjes voor de lol op het kerkplein of als chique tijdsvulling voor adellijke heren.

Vroege Vormen van Sport en Spel

Competities en kampioenschappen zoals wij die nu kennen bestonden inderdaad niet, maar door de eeuwen heen zijn er door heel Europa 'Spelen' georganiseerd. De Olympische Spelen zijn daar alleen maar de meest bekende van. De Grieken en Romeinen organiseerden in de oudheid al een keur aan Spelen. Daar kwam veel publiek naar kijken, terwijl de kampioenen fikse prijzen wonnen en beroemde helden werden. In de middeleeuwen lijken dergelijke Spelen niet voor te komen, maar sinds de 17e eeuw duiken ze her en der weer op. Door de hele geschiedenis heen is er uitgevochten wie er het snelste, sterkste of beste was op een bepaald onderdeel. Dat was niet altijd louter voor de gein, maar soms ook voor hele drommen publiek. Worstel- en gladiatorengevechten in de oudheid, riddertoernooien in de middeleeuwen en schermduels (waarschijnlijk sinds de 14e eeuw), zijn allemaal voorbeelden van sporten waarin voor het oog van een enthousiast publiek werd gevochten om de eer, maar waarschijnlijk ook om een prijs.

De Kerk en de Weerstand tegen Sport

Dat alles wilde echter niet zeggen dat sport altijd even populair is gebleven als het bij de Grieken en vroege Romeinen was. Het tegendeel is waar. Dat was in eerste instantie toe te schrijven aan de katholieke kerkvaders uit de 4e en 5e eeuw, die sportieve activiteiten (net als veel andere vormen van vermaak) zagen als het werk van de duivel. Zij keurden het af voor hun geloofsgenoten. Dat vond weerklank bij Constantijn de Grote, de eerste katholieke Romeinse keizer, die vanaf 325 gladiatorengevechten en sportwedstrijden begon te verbieden. Gedurende en na de middeleeuwen zouden zich meer tegenstanders in dit koor voegen. Uiteindelijk zou deze tegenstand in de loop van de 19e eeuw overwonnen worden.

Sport in Nederland voor 1850

Door heel Europa waren er al sinds de vroege middeleeuwen veel mensen die zich weinig tot niks aantrokken van het verbod op of de afkeer van lichamelijke oefening, sport en spel. Het middeleeuwse leven was kort en er ging erg veel tijd verloren aan werk. Binnen dat kader liet lang niet iedereen zich zijn pleziertjes afnemen. De laconieke bewoners van de Noordelijke Nederlanden deden dat al zeker niet. Toen er tijdens de Gouden Eeuw bovendien veel welvaart kwam in de toenmalige Republiek en mensen wat meer tijd voor zichzelf kregen werden spelletjes, al dan niet van fysieke aard, juist erg populair. De Zeven Provinciën kwamen aldus vol te liggen met malie- en kegelbanen, men speelde graag voorlopers van tennis en kaatsen en wie had er nu geen kolfstok. Lichaamsoefening uit militair oogpunt was er natuurlijk ook, vooral in de hoedanigheid van schutterijen die over het hele land verspreid lagen en lang een belangrijke verantwoordelijkheid droegen als het op de verdediging van de stad aankwam. En dan was er natuurlijk nog schaatsen. Deed men dat aanvankelijk nog vooral voor het plezier, het meer serieuze hardrijden op de schaats lonkte in Nederland/Friesland al vroeg. De eerste officiële wedstrijden voor mannen dateren waarschijnlijk terug tot in de 18e eeuw. De oudste hardrijdwedstrijd voor vrouwen werd in 1805 gehouden op de gracht in Leeuwarden. Voor het oog van 10.000 toeschouwers won Trijntje Pieters Westra.

In het begin van de 19e eeuw waren er dus al op zichzelf staande ontwikkelingen in Nederland op het gebied van sport. Dit betekende echter niet dat zo rond 1850 de meeste Nederlanders sport wel prima vonden. De weerzin was ook bij ons ook groot. En niet geheel ten onrechte, want halverwege de 19e eeuw waren veel sporten ook nog beduidend ruwer dan tegenwoordig. Tenslotte waren er nog geen uniforme spelregels en soms zelfs helemaal geen spelregels. Leraren wilden geen gymnastiek of sport op school geven, zoals in respectievelijk Duitsland en Engeland al wel gebruikelijk was. En ouders moesten er niet aan denken dat hun kinderen aan zoiets banaals als wedstrijdsport gingen doen.

De Opkomst van Gymnastiek en Sportverenigingen

In de loop van de 19e eeuw veranderde er in Europa veel in de wereld van sport en spel. Al tijdens de eerste decennia van de 19e eeuw kwamen er met name in Duitsland en Scandinavië programma's voor gymnastiek voor jongens en soldaten die met wisselend succes werden opgezet en verspreid. Ondertussen keerde gedurende de eerste helft van de 19e eeuw in met name Groot-Brittannië het tij voor de wedstrijdsport. In het algemeen werd lichamelijke oefening steeds meer gezien als een activiteit die goed was voor zowel lichaam als geest. Je kon er uithoudingsvermogen en spierkracht door krijgen, maar ook een sterker karakter.

Tussen 1846 en 1870 waren er in Nederland op twee gebieden ontwikkelingen die in belangrijke mate zouden bijdragen aan een omslag in het denken over sport en lichaamsoefening. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (het Nut in de volksmond) was binnen Nederland waarschijnlijk de belangrijkste stichting die zich bezighield met de volksopvoeding van lagere sociale klassen. Binnen dat kader begonnen zij in 1846 als eerste organisatie een officieel pleidooi voor gymnastieklessen. Dat was in navolging van de ontwikkelingen in Duitsland en Scandinavië en van een paar eerste promotors van gymnastiek in Nederland. Aanvankelijk beoogde het Nut vooral een wettelijke regeling te bewerkstelligen die gymnastiek als schoolvak mogelijk maakte. Zij richtten daartoe een pleidooi aan koning Willem II. Toen het Nut afgewezen bleef worden door overheden, besloten ze in 1849 om dan tenminste gymnastiek te gaan geven op hun eigen particuliere scholen. Hierna begon de schoolgymnastiek aan een zeer voorzichtige opmars in het land. Uiteindelijk werd 'gymnastie' in 1857 als schoolvak wettelijk toegestaan (maar dus nog niet verplicht) op openbare lagere scholen. In 1862 werd niettemin de Vereeniging van onderwijzers in de gymnastiek in Nederland (vaak 'de Nederlandsche' of 'de Vereeniging' genoemd) opgericht. Deze had al snel succes toen in 1863 gymnastiek bij een herziening van de Wet op het Middelbaar Onderwijs door Thorbecke zelf (toen minister van onderwijs) als verplicht vak werd aangemerkt.

Rond dezelfde tijd dat het Nut in beweging kwam voor gymnastiekles op scholen, ontstonden de eerste sportverenigingen in Nederland. Dat beperkte zich tot een klein sporten, maar het idee van een sportclub had evengoed post gevat. Helaas is het niet zeker welke sportclub er nu werkelijk de oudste van Nederland was. Tenslotte ontbrak het lange tijd aan een duidelijke administratie op dit gebied, niet in de laatste plaats omdat er nog geen bonden waren. Vooral van clubs die maar een paar jaar bestonden, is er doorgaans weinig bekend. Van de onderstaande sporten is echter zeker dat ze er vroeg bij waren.

  • Roeien en zeilen: Op 16 december 1847 werd in Amsterdam de Koninklijke Nederlandse Zeil- en Roeivereniging opgericht. Dit is sowieso de oudste watersportvereniging in Nederland, maar is vooralsnog ook de oudst bekende sportverenging überhaupt.
  • Schaatsen: In 1849 werd in Deventer de IJsclub Daventria opgericht als waarschijnlijk de eerste schaatsvereniging in Nederland. De bedoeling was te zorgen voor een ijsbaan en het organiseren van wedstrijden. Al snel volgden meer ijsclubs, met name in Friesland waar 'hardrijderijen' op de schaats al mateloos populair waren sinds de 18e eeuw.
  • Boogschieten: In de loop van de 19e eeuw ontwikkelden sommige handboogschutterijen zich van een inmiddels wat symbolisch apparaat voor de verdediging van de stad tot handboogverenigingen met een sportief oogmerk. Zo'n geleidelijke ontwikkeling valt moeilijk op een datum vast te pinnen. Wel is bekend dat de kersverse koning Willem III, zelf een fanatiek boogschieter, in 1849 een grote wedstrijd uitschreef voor de beste handboogschutterijen van het land. Daarmee kan dit jaartal als een keerpunt worden gezien, want hierna ontstond de behoefte boogschietwedstrijden wat structureler te gaan organiseren.
  • Schaken: De oudste schaakclub van Nederland, Discendo Discimius uit Den Haag, werd in december 1852 geregistreerd.
  • Kaatsen: Hier werd in 1853 de zogeheten Permanente Commissie (PC) opgericht, een organisatie die ergens tussen een club en een bond in zweeft. De bedoeling was om meer officiële wedstrijden te organiseren zonder dat kasteleins (en dronken toeschouwers) daar iets mee te maken hadden. Curieus genoeg was dit juist omdat het kaatsen bezig was aan populariteit te verliezen en niet omdat het in de lift zat. In 1854 werd de eerste wedstrijd, ook bekend als PC, in Friesland georganiseerd.
  • Kegelen: In 1861 werd in Maastricht echter De 50 keigelers officieel als kegelvereniging opgericht. Hoewel ook deze club zich nog veel bekommerde om kunst en cultuur was het organiseren van kegelwedstrijden toch de belangrijkste doelstelling. Daarmee telt dit als oudste kegelvereniging van Nederland.
  • Turnen: De gymlessen op scholen sloegen aan bij een gedeelte van de jeugd en zorgden ervoor dat turnen een geliefde vrijetijdsbesteding werd. Aldus kwamen er turn- en gymnastiekverenigingen. Dat begon in 1863 met de Koninklijke Turnvereniging (KTV) Olympia in Amsterdam. Verantwoordelijk daarvoor waren een aantal Amsterdamse onderwijzers die de schoolgym niet afdoende vonden. Hierna volgden meer verenigingen. Rond de eeuwwisseling telde de turnbond zo'n 3.000 leden.
  • Zwemmen: In de 19e eeuw was ook zwemmen als vorm van lichaamsbeweging nog nauw verbonden met de gymnastiek. Tegelijkertijd werd het ook wel in één adem genoemd met andere watersporten, met name roeien.
  • Wielersport: In 1868 werd de Eerste rijwielschool van Nederland geopend door fietsimporteur H.H. Hierna duurde het niet lang of de Nederlandse fietsindustrie volgde in dat spoor. Smid Henricus Burger uit Deventer bouwde in 1868, naar verluid op advies van Timmer, zijn eerste vélocipède. Vervolgens richtten in oktober 1871 vijf leerlingen van de lokale HBS de Deventer Vélocipède Club Immer Weiter op.

De Nederlandse Hockey Elftallen

Nederland heeft heel goede hockey elftallen. Meermaals is Nederland Europees Kampioen, Wereld Kampioen, Olympisch Kampioen en Champions Trophy Winnaar geweest.

  • Nederlands mannen hockey elftal: 3x Europees Kampioen, 3x Wereld Kampioen, 2x Olympisch Kampioen, 8x Champions Trophy
  • Nederlands vrouwen hockey elftal: 8x Europees Kampioen, 7x Wereld Kampioen, 3x Olympisch Kampioen, 6x Champions Trophy

tags: #geschiedenis #van #hockey #wikipedia