IJshockey, een snelle en technische sport, heeft een rijke geschiedenis binnen de Olympische Spelen. Van de vroege demonstratiewedstrijden tot de huidige competities, heeft het Olympisch ijshockey toernooi voor mannen zich ontwikkeld tot een prestigieus evenement.
De Vroege Jaren: Van Zomerspelen tot Winterspelen
De eerste olympische ijshockeywedstrijd werd gespeeld op 23 april 1920 in Antwerpen, op de Zomerspelen. Dit was bijna drie maanden voor de openingsceremonie, die pas op 14 augustus plaatsvond. Er was een soort "voorafje" met de wintersporten kunstschaatsen en ijshockey.
De Canadese ijshockeyploeg van 1920 domineerde het toernooi. In de beginjaren van het WK ijshockey was Canada het dominantste team. Tussen 1930 en 1952 wonnen de Canadezen twaalf keer. Andere goede teams kwamen uit de Verenigde Staten, Tsjecho-Slowakije, Zweden, Engeland en Zwitserland.
De Opkomst van het Moderne IJshockey
In de jaren na 1896 kwamen er steeds meer sporten bij de Olympische Spelen. In 1924 werden de Olympische Winterspelen geïntroduceerd, met sporten als schaatsen, langlaufen en bobsleeën. IJshockey werd al snel een vast onderdeel van de Winterspelen.
In 1885 werd te Montreal de 'Amateur Hockey Association of Canada' opgericht. Tijdens de oprichtingsvergadering werd het aantal spelers per team vastgesteld op zeven. Internationaal wordt momenteel georganiseerd ijshockey gespeeld in 68 landen, waarvan er 63 zijn aangesloten bij de in Zürich zetelende Internationale IJshockey Federatie. Onder de aangesloten leden bevinden zich enkele exotische landen als Brazilië en Thailand, waar slechts één club is ingeschreven. De sport is vooral 'groot' in Noord-Amerika, Rusland, Tsjechië, Slowakije, Scandinavië en Zwitserland. In Finland is het de belangrijkste volkssport, en is de ijshockeybond de sportbond met het grootste aantal actieve leden. De belangrijkste ijshockeycompetitie ter wereld is de Amerikaans-Canadese NHL. Het grootste deel van de internationals is actief in deze league, waar overigens ook iets andere regels gelden dan elders.
Lees ook: Bekerfinale Den Haag - Heerenveen
De Nederlandse Bijdrage
Hoewel schaatsen door velen als een typisch Nederlandse sport wordt gezien, waren het de Finnen die 5000 jaar geleden voor het ijs op gingen. Hockey werd in Nederland pas geïntroduceerd in 1891 door Pim Mulier. Het waren ook hier de ijshockeyers (die toen bandyspelers heetten) die in Haarlem in de zomermaanden op gras gingen spelen. De oprichting van de eerste hockeyclub volgde in 1892 in Amsterdam en in 1898 werd de Nederlandsche Hockey en Bandy Bond (NHBB) opgericht. Hockey was aanvankelijk nog een exclusieve herenaangelegenheid. Dames moesten wachten tot 1910 voordat ze lid konden worden van een hockeyclub.
Aan ambitie en durf heeft het Nederlandse ijshockeyers nooit ontbroken. Anders is het ook moeilijk te verklaren dat Oranje zich amper vier maanden na de oprichtingsdatum van de NIJB al aan zijn eerste interland waagde. België, in 1913 Europees kampioen maar al enigszins op zijn retour, fungeerde als tegenstander voor de interland die op 5 januari 1935 meer dan duizend toeschouwers naar de baan in de Amsterdamse Linnaeusstraat lokte. Ook het resultaat mocht er zijn: 0-4 voor een team dat voornamelijk bestond uit veldhockeyers en via een spoedcursus door Hans Weinberg was klaargestoomd. De namen van de 10 eerste 'Soldaten van Oranje' mogen hier niet ontbreken: keeper Jan Gerritsen, Fred van der Vlugt, Bob van der Stok, Felix van der Stok, Lou de Kadt, George van de Mandele, J. Krameris, Felix de Jong, Hans Maas en Sjoerd van Marle. Het fraaie resultaat tegen de Belgen spoorde de prille internationals aan tot een nieuwe overmoedige daad. Op eigen kosten reisde het gezelschap naar Zwitserland om er deel te nemen aan het wereldkampioenschap in Davos. In een heus trainingskamp te Arosa werd de vorm aangescherpt en daags voor het begin van het titeltoernooi meldde Nederland zich als 21ste lid aan bij de LIHG [Ligue Internationale de Hockey sur Glace, later de International Ice Hockey Federation]. Maar succes bleef vooralsnog uit. Niemand had trouwens anders verwacht dan dat Nederland al zijn zes wedstrijden zou verliezen. Maar het gebeurde met ere (de 0-7 tegen Letland viel het ruimst uit) en Nederland hield aan zijn debuut in elk geval de Fair Play Cup over. Een pleister op de wond voor de veertiende en laatste plaats die met België werd gedeeld en voor de vergeefse jacht op het eerste Oranje-doelpunt. Dat zou overigens niet lang op zich laten wachten. In Davos werd met de Duitsers de afspraak gemaakt om op 30 maart 1936 het seizoen af te ronden met een interland in Amsterdam. In dat treffen bracht Huib du Pon in de laatste periode, het eerste doelpunt van de Nederlandse ijshockeyploeg ter wereld. Deze historische daad kon de nederlaag (1-4) evenwel niet voorkomen. Dat uitgerekend Du Pon de roos trof, was nauwelijks een verrassing. De Hagenaar had immers als hockeyinternational al een naam als goaliedief met veertien voltreffers in evenzoveel wedstrijden. De eerste overwinning van Nederland liet bijna twee jaar langer op zich wachten. En opnieuw was Amsterdam er getuige van, toen op 17 februari 1937 de elfde interland Nederland, ten koste van België, met 3-0 de eerste victorie bracht. Over historische landenwedstrijden gesproken. Den Haag kreeg op 11 maart 1938 de Oranje-ploeg voor het eerst op de Hokij te zien en wel tegen Roemenië (1-4). Weer twee jaar later (op 17 maart 1940) was Tilburg voor het eerst aan de beurt. Het 'kreeg' Nederland-België en zag zijn favorieten dankzij een sterke laatste periode met 4-3 (0-1, 1-2 en 3-0) zelfs winnen. Wellicht om wat extra publiek te lokken, mocht Tilburger Joop van Rijswijk, de latere bondsdirecteur, in dat duel debuteren. Het werd echter meteen ook zijn laatste optreden in Oranje. In de archieven van H.H. & IJ.C., de hofleverancier en niet erg ingenomen met de uitverkiezing van Tilburg, werd deze interland - de laatste voor het uitbreken van de oorlog - genegeerd. Van het naderend onheil kreeg de Nederlandse ploeg een voorproefje toen zij in 1939 voor de tweede maal deelnam aan het wereldkampioenschap. Bazel was het strijdtoneel en Duitsland meldde zich achter de vlag met het hakenkruis. De toen al gehate Nazi's werden bij elk optreden weggefloten door het publiek. Het kampioenschap leverde Nederland een eerste kennismaking op met het Canadese ijshockey. De Trail Smoke Eaters verdedigden de Canadese eer en wonnen met bescheiden cijfers: 8-0. Het thuisfront werd door de radio van de tussenstanden op de hoogte gehouden. Polen zette keeper Jan Gerritsen nog een keer meer (0-9) voor het blok, maar de confrontatie met Finland bracht met 2-1 Nederland diens eerste overwinning bij een wereldkampioenschap. Ook in de laatste wedstrijd, tegen Italië, hield Oranje lang zicht op een nieuw succes. Vier minuten voor tijd was de stand nog altijd 0-0. De 10.000 toeschouwers, reeds in afwachting van Zwitserland-Duitsland, werden ongeduldig en schreeuwden om een goal. Met drie voltreffers in de laatste vier minuten werden zij op hun wenken bediend. Maar Nederland verloor wel met 1-2. Nederland speelde in de vooroorlogse periode 23 wedstrijden, waarvan het er 5 won en de rest verloor; met als deelcijfers 23-92. Van de 35 spelers die werden ingezet, trad alleen Felix de Jong in alle 23 interlands op. Maar er waren meer 'grote namen'. Doelman Jan Gerritsen was de publiekslieveling maar ook diens broer Hans Gerritsen en - later - Piet van Heeswijk, het Haagse kanon, maakten furore. Even onvergetelijk is Jan Suurbeek, een ware duivelskunstenaar. Suurbeek is dan misschien een van de kleinste internationals uit de geschiedenis, hij was wel een van de dapperste en de man met de grootste staat van dienst. Hij was lange tijd, als lid van de technische commissie, nadrukkelijk actief binnen de NIJB.
De draad werd na de oorlog op 31 maart 1948 weer opgevat met een interland tegen, hoe kan het anders, België: 1-6. De Derby der Lage Landen zou nog jaren de kalender sieren. Bij meer dan de helft (23) van de eerste 45 interlands fungeerde België als tegenpartij. Dat beide landen elkaar zo gemakkelijk vonden, lag voor de hand; de reiskosten waren laag en het krachtsverschil gering. Alleen twee thuiswedstrijden tegen Frankrijk en Italië zorgden in de volgende vier jaren voor enige afwisseling op het menu. Ondanks die wat eenzijdige kost, voelde Nederland zich in 1950 weer mans genoeg om zich op het wereldkampioenschap te vertonen. Londen was trouwens dichtbij en voor de kosten hoefde men het dus niet te laten. Maar de oorlog had zijn slachtoffers geëist. Slechts 9 landen schreven in voor het evenement, in zijn poule kreeg Oranje flinke klappen van Zweden (0-10) en de Verenigde Staten (1-17), maar het vond in de verliezersronde troost bij een zege op Frankrijk (4-2) en eervol verlies met dezelfde cijfers tegen België. Met het sluiten van de ijsbaan in Amsterdam en Tilburg werd de korte naoorlogse bloeiperiode in 1851 alweer afgesloten. Voor de nationale ploeg gebeurde dat met het wereldkampioenschap in Parijs, waar de deelnemende landen voor het eerst naar kwaliteit waren ondergebracht in Groep A of B. In de laatste categorie bleek Nederland op zijn plaats. Dankzij overwinningen op België (4-3), Oostenrijk (2-1) en Joegoslavië (5-2) legde het beslag op de derde plaats en liet drie landen achter zich. In datzelfde jaar ging Nederland tijdens een interland in Tilburg tegen Noorwegen (7-5) in de fout door 'per abuis' de Canadees Carry op te stellen. Zo'n vergissing zou zich later nog enkele malen herhalen want zowel John MacDonald als Henri van Drunen speelden ieder tweemaal voor Nederland voordat bleek dat zij, nog Canadees, de verkeerde kleuren verdedigden. MacDonald zou overigens later, na zijn naturalisatie, nog een gewaardeerd international worden. Met H.H. & IJ.C. nog als enige fakkeldrager lag voor de volgende 10 tot 12 jaren meteen ook Oranje's eer in Haagse handen. De Hagenaars wisselden eenvoudig het eigen shirt voor het Oranje hemd en er stond een Nederlands team op het ijs. Maar wel een met een Amsterdams accent daar in Amsterdam dakloos geworden spelers als Joost van Os, Dolf Overakker, Dummy Smit en Jan Herreur zich bij H.H.IJ.C. lieten inlijven. Nederland stak zijn neus niet zo vaak meer buiten de deur. Het speelde bijna geen 'losse' interlands maar nam alleen zesmaal deel aan het wereldkampioenschap. Alleen tussen 1956 en 1961 gaapt er, vanwege de liquidatie van H.H.IJ.C., ook in Oranje's geschiedenis een gat. Dat Haagse Oranje trad in 1952 in Luik voor het eerst voor het voetlicht. Het reisverslag van Bob Ernst, coach en teamleider maar ook vijfmaal scheidsrechter, verhaalt van veel blessureleed maar tegelijk 'van een uitstekend kameraadschap, zowel op als buiten het ijs.' Een gezamenlijke lunch van alle deelnemers vormde het hoogtepunt terwijl de spelers (met hun dames) werden ontvangen op het stadhuis. Omdat je nooit plezier genoeg kunt hebben, organiseerde de ploeg daarnaast voor zichzelf nog een picknick (met de dames) in de Ardennen. Een belevenis was zeker ook het wereldkampioenschap dat in 1962 Oranje naar Colorado Springs lokte. De reis naar Amerika werd gemaakt per vliegtuig in het gezelschap van andere Europese ploegen. En wie komen de Hagenaars hoog boven de Oceaan tegen? Inderdaad, Pete Laliberté en Dell St. John, twee Canadezen die enkele jaren daarvoor bij IJ.H.C. Den Haag furore maakten. Laliberté is dan al 'in rust' als coach van Frankrijk. Dell St. John zullen de Nederlanders echter ook op het ijs ontmoeten want hij is intussen Oostenrijker geworden. Als Herr Dell Sankt Johann zal hij Oostenrijk met 13-1 langs Nederland loodsen. Het kampioenschap diende eigenlijk ter meerdere eer en glorie van het majestueuze Broadmoor Hotel, dat voor een groot gedeelte voor de kosten opdraaide en over een eigen ijsbaan beschikte. Het was even wennen aan de ijle lucht in het 1800 meter hoog gelegen Colorado Springs, maar Nederland begon desondanks verrassend sterk met overwinningen op Australië (de enige interland die beide landen ooit tegen elkaar speelden werd met 6-4 gewonnen door Nederland) en op Denemarken (9-4). De Denver Post maakte meteen grote ophef over 'goalcrazy' Dummy Smit en bracht zelfs een kleurenfoto van Nederland. Ondanks sterk verweer van Meg de Jong, de rots in de branding, alsmede van de junioren Wil van Dommelen en Wil Ooms, werd daarna driemaal verloren. De 2-20 tegen Japan is zelfs de grootste nederlaag uit de geschiedenis van het Nederlandse ijshockey. Vijf jaar later zou in Wenen (WK groep C) uitgerekend Japan Nederland nog een keer met die cijfers vernederen. Met het wereldkampioenschap In Stockholm (groep C) werd in 1963 de periode van de 'Haagse School' definitief afgesloten. Stockholm werd daarmee ook het eindpunt voor de glanzende carrières van Joost van Os (33 caps), Dolf Overakker (35), Dummy Smit (32) en Meg de Jong (20).
Dat Nederland na de wedergeboorte van zijn ijshockey ook internationaal weer bij af moest beginnen lag voor de hand. Wenen was het eerste reisdoel van Nederland toen dat in 1967 zijn entree maakte in Groep C. Vanaf 15 maart 1963 had het slechts zeven interlands gespeeld toen Nederland in de Oostenrijkse hoofdstad schuchter het ijs opstapte voor zijn vuurdoop tegen Bulgarije: 3-10. Maar er was ook een succes. Denemarken werd met 9-6 gepakt. Het eindresultaat bleef niettemin onveranderd: Nederland bleef vijfde en laatste en bungelde als nummer 21 helemaal onder aan de internationale ranglijst. Dat was nog een trapje lager dan toen Nederland in 1963 te Stockholm - voorlopig - afscheid nam van de grote toernooivelden. De gaande en komende ploegen leken overigens nog als twee druppels water op elkaar. De harde Haagse kern van Stockholm vormde ook In Wenen het frame voor de ploeg. Aria Klein, Leo van Dijk, Rudi Bakker, Wil van Dommelen, Wil Ooms, Joop Manuel, Fred de Wit: ze waren er allemaal weer bij. Oranje en HIJS-Hoky waren nog steeds synoniem. De Haagse club leverde 12 van de 15 internationals. De vreemde eenden In de Hofvijver waren de Tilburgers Joe Simons en Hans Christiaans alsmede Tonny de Groot van Den Bosch. Zij waren de voortrekkers van een Brabantse invasie in de nationale ploeg, die drie jaren later in Gelati (WK groep C) naast 6 Hagenaars zou bestaan uit 10 spelers van Tilburg Trappers en Den Bosch. Tot de grote afwezigen behoorde Arie Klein, een van de Grand Old Men van het vaderlandse ijshockey. Een jaar daarvoor had Klein in Skopje zijn laatste interland gespeeld. 19 jaar na zijn debuut in januari 1950 te Antwerpen. De schier onverwoestbare Arie Klein had in vadertje tijd zijn meester gevonden. Met Klein verdween een sportman van allure, maar vooral een speler de het begrip genoot en er zich op kon beroemen dat zelfs in Tilburg zijn naam werd gescandeerd. Liefst 64 interlands stonden achter de naam van Arie Klein toen hij ruimte maakte voor de jeugd.
Vanaf 1967 (Wenen) heeft Nederland geen enkel jaar meer op een wereldkampioenschap ontbroken. Na twee avonturen in uithoeken van Europa (Skopje '69 en Galati '70) was Nederland in 1971 rijp voor de organisatie van het C-kampioenschap in eigen land. Met Eindhoven als centrale post en wedstrijden in diverse steden, doorstond de organisatie de toets der kritiek met glans. Zij zou dan ook model staan voor een herhaling in 1973. Sportief gezien ging het karwei Oranje met een voorlaatste plaats minder goed af. Er werd weliswaar begonnen met winst op Denemarken (3-1 in Tilburg) en er volgde een toen al vanzelfsprekende 'walk over' tegen België (18-0 in Eindhoven) maar het boterde niet echt in de ploeg. Coach Jiri Pleticha had met Gerry Gobel, Rob Hagendoorn, Jos Bles, Rudi Koekkoek, Jack WijIemans, Mario van Veghel e.a. dan wel voor nieuw bloed gezorgd, hij verloor gaandeweg zijn greep op de ploeg. Aan de vooravond van de laatste speeldag dreigde zelfs een complete spelersstaking. Die werd met een bliksembezoek van voorzitter Schweers aan het spelershotel in Oisterwijk en een donderspeech van LlHG-president J.F. Ahaerne in de spelersbus, nog wel de kop ingedrukt maar de 2-9 tegen Frankrijk onderstreepte alleen maar dat Nederland een mislukt toernooi afsloot. Twee jaar later, met Den Haag als middelpunt van de andermaal vlekkeloze organisatie, bleek de Nederlandse ploeg heel wat beter bestand tegen de belangstelling en de extra druk die het thuisspelen met zich brengt. Maar er was dan ook wel het een en ander veranderd. De aflossing van de wacht was niet beperkt gebleven tot Pleticha die de Canadees Wayne Hunter als opvolger kreeg. Ook de selectie kreeg een face-lift, Een nieuwe lichting Nederlandse Canadezen eiste zijn plaats op. Hadden een jaar daarvoor Jack de Heer en Ron Krikke zich al bij Gerry Gobel en Mario van Veghel gevoegd, Hunter zette in 1973 zijn team volledig op een Canadese leest. De helft van de 20 internationals had een Canadees ijshockeyverleden. Onder de nieuwelingen bevond zich niet alleen de sluwe technicus Henri Hunting maar meldden zich ook de mannetjesputters Leo Koopmans, Frank van Soldt en Paul Burger en het dynamische duo Corky de Graauw-Larry van Wieren aan het front. Wayne Hunter had daarmee de winnende formule, de combinatie van kwaliteit en strijdbaarheid, gevonden; een vondst waarvan Nederland nog jaren met wisselend succes gebruik zou maken. Uitgerekend in de gaststad Den Haag leed Nederland zijn enige nederlagen: in de openingswedstrijd met 2-4 tegen Frankrijk en op de slotdag met 3-6 tegen toernooiwinnaar Noorwegen.
Lees ook: Alles over ijshockeyschaatsen maat 39 voor dames
Nederland heeft zich helaas niet weten te kwalificeren voor de olympische spelen van 2020 maar de vrouwen maken nog wel een kans. Henk Hille heeft meegedaan met de Olympische Spelen in Lake Placid in 1980. Nederland werd 9e.
In 2012 wist Julie Zwarthoed de eerste Nederlandse Olympische medaille in het ijshockey tot nu toe te winnen. Op de Jeugd Olympische Spelen in Inssbruck wist zij op het onderdeel Skills Challange goud te behalen.
Spelregels en Uitrusting
De spelregels voor ijshockey zijn niet overal hetzelfde. Het grootste deel van de wedstrijden wordt gespeeld onder auspiciën van de Internationale IJshockey Federatie (IIHF), Hockey Canada en USA Hockey. De laatste twee omvatten het meeste amateurijshockey in Noord-Amerika, de IIHF omvat het professionele en amateurhockey buiten Noord-Amerika. Elke bond heeft zijn eigen set spelregels. Daarnaast heeft de National Hockey League (NHL), de professionele Noord-Amerikaanse competitie, zijn eigen regels. De meeste regels zijn in hetzelfde, de verschillen zitten in de details. De regels van de IIHF wijken het meeste af. Dit komt vooral omdat het speelveld in Noord-Amerika smaller is dan daarbuiten.
Een ijshockeywedstrijd bestaat uit drie zogenaamde perioden van elk 20 minuten zuivere speeltijd. Dit betekent dat bij alle spelonderbrekingen de tijd wordt stopgezet. Het spel wordt gespeeld door twee teams. Naast de goalie mogen beide teams vijf spelers tegelijk in het veld hebben staan. Hiervan zijn er traditioneel twee verdedigers (rechtsachter en linksachter) en drie aanvallers (rechtsvoor, middenvoor en linksvoor). Er mag vrijwel voortdurend gewisseld worden. Ook spelers die eerder gewisseld waren kunnen weer terug het veld in. Op het hoogste niveau hebben teams hiertoe vier aanvals- en drie verdedigingslijnen ter beschikking, die doorgaans niet langer dan een minuut op het ijs blijven. Het speelveld is verdeeld in 3 zones, die -afhankelijk van de speelrichting van het team- het verdedigingsvak, het neutrale vak en het aanvalsvak worden genoemd. Deze verdeling is belangrijk omdat de toegang tot het aanvalsvak door een buitenspelregel (offside, zie onder) beperkt wordt. De bedoeling van het spel is om te scoren door de puck in het doel van de tegenstander te schieten. De goalie mag de puck met alle onderdelen van zijn of haar bescherming tegenhouden. Hiervoor wordt vaak de zogenoemde "Butterfly"-stijl gebruikt. Hierbij laat een goalie zich op de knieën vallen en spreidt de onderbenen voor het lage deel van het doel. Met het bovenlichaam en de handschoenen worden dan de hoge schoten gestopt. Een goalie mag een puck vasthouden.
Hoewel bij ijshockey meer contact is toegestaan dan bij veel andere sporten zijn er regels om het spel in goede banen te leiden. Een straf bij ijshockey heet een 'penalty'. Penalty’s worden uitgedrukt in strafminuten. Bij zeer zware overtredingen waar de intentie lijkt om de tegenstander te blesseren wordt een "match penalty" opgelegd. Bij het (meermaals) belagen van een wedstrijdofficial, zowel fysiek als verbaal, kan een "gross misconduct penalty" worden opgelegd. Tijdens een penalty heeft het niet in overtreding zijnde team een zogeheten powerplay of man-meer-situatie. Bij bepaalde overtredingen (een tegenstander van achteren aanvallen bij een breakaway, het gooien van een stick in de richting van de puck in het eigen verdedigingsvak of opzettelijk het eigen doel verplaatsen in de laatste 2 minuten van de reguliere speeltijd of gedurende de gehele overtime) kan er een penaltyshot worden toegekend.
Lees ook: Informatie over de Antwerpse IJshockey Clinic
Een ijshockeybaan is het speelveld voor ijshockey. Het is een rechthoekige ijsbaan met afgestompte hoeken en is ommuurd met een boarding van 1,22 meter hoog. Er is een verdedigende zone, een neutrale zone en een aanvallende zone. De verdedigende zone is het gebied tussen de blauwe lijn een de boarding waar de eigen goal staat. De neutrale zone is tussen de twee blauwe lijnen en de aanvallende zone het vak waar het vijandelijke goal staat. Een ijshockeybaan is 61 meter lang en 30 meter breed volgens de internationale regels. In de National Hockey League is de baan 26 meter breed. De neutrale zone is 15 meter lang. Aan de linkerkant zitten de spelersbanken, hierop zitten de ijshockeyers als ze niet op het ijs staan. Rechts staan de penaltyboxen, hierin zit een ijshockeyer als hij een penalty heeft gekregen. Tussen de penaltyboxen zit een scheidsrechterbox. Deze scheidsrechter bestuurt het scorebord en beslist dus wanneer de tijd stil ligt en wanneer de penalty is afgelopen. Achter de goals zijn ook nog scheidsrechterboxen. Er zijn negen face-offplekken op het ijs: vijf in de neutrale zone, twee in de verdedigende zone en twee in de aanvallende zone. Op deze plekken wordt het spel hervat nadat het heeft stilgelegen. Voor de goal is de crease. Hierin mag de doelverdediger niet gehinderd worden door een speler van de tegenpartij. De boarding is dan wel 1,22 meter hoog, in feite is hij veel langer.
IJshockey is een harde en soms gevaarlijke sport dus dragen de spelers de nodige bescherming: een toque, helm, scheenbeschermers, elleboogbeschermers, handschoenen, speciale ijshockeybroek en bodybeschermer (schouders, borst en schouderbladen). De goalie is bij ijshockey compleet ingepakt. In de eerste plaats is dit natuurlijk om letsel te voorkomen maar de uitrusting heeft ook een functionele kant, namelijk het tegenhouden van de puck. Beenbeschermers; deze komen tot ongeveer halverwege het bovenbeen. Blocker; deze handschoen wordt gedragen aan de hand die de stick vasthoudt. Keelbeschermer; beschermt de hals en zijkant van de nek. Helm; beschermt het hoofd en is voorzien van tralies om ook het gezicht te beschermen.
tags: #ijshockey #olympische #spelen #mannen #geschiedenis