Hockey is een dynamische en strategische sport die gespeeld wordt door twee teams van elk elf spelers. Het doel is simpel: meer doelpunten scoren dan de tegenstander door de bal met een stick in het doel te slaan of te pushen. Maar achter deze ogenschijnlijk eenvoudige doelstelling schuilt een complexiteit aan technieken, spelregels en tactische overwegingen. Dit artikel biedt een uitgebreid overzicht van de verschillende soorten slagen en andere essentiële aspecten van het hockeyspel.
Algemene Spelregels en Speelduur
Een volwassen hockeyteam bestaat uit elf spelers, elk met een eigen stick. De bal mag alleen met de platte kant van de stick worden gespeeld. Tijdens de wedstrijd mag er onbeperkt worden gewisseld, waarbij de speler die het veld betreedt pas het veld in mag lopen als de andere speler het veld heeft verlaten. Twee scheidsrechters, elk aan een kant van het veld, leiden de wedstrijd. Een reguliere hockeywedstrijd duurt 70 minuten, verdeeld over vier kwarten van 17,5 minuten. Na het eerste en derde kwart is er een pauze van 2 minuten, en na het tweede kwart (de rust) volgt een pauze van 5 minuten. Er is geen blessuretijd.
Het Spelen van de Bal: Hoogte, Gevaarlijk Spel en Overtredingen
Spelers mogen de bal omhoog spelen met een push of scoop, zolang dit niet gevaarlijk is of tot gevaarlijk spel leidt. Het omhoog spelen van de bal in de richting van een tegenstander binnen 5 meter wordt als gevaarlijk beschouwd. Het opzettelijk omhoog slaan van de bal met een flats of slag is niet toegestaan in het veld; de scheidsrechter beoordeelt of dit het geval is. Een flats wordt technisch gezien als een slag beschouwd, waardoor een hoge flats alleen op doel mag worden gespeeld. Veelvoorkomende overtredingen zijn "shoot" (de bal raakt de voet, het been of een ander lichaamsdeel van een speler) en "afhouden" (het afschermen van de bal met het lichaam of de stick).
Strafcorners en Strafballen: Kansen om te Scoren
Wanneer een overtreding een doelpunt voorkomt, kan de scheidsrechter ervoor kiezen om door te laten spelen als dit voordeel oplevert. Een strafcorner is een straf voor het verdedigende team en biedt een grote kans om te scoren voor de aanvallende ploeg. Het aanvallende team speelt de bal van het strafcornerstreepje op de achterlijn. De bal moet eerst buiten de cirkel worden gebracht, waarna er gescoord mag worden. Het eerste schot, indien geslagen of geflatst, mag niet hoger zijn dan de plank in het doel. Een strafbal lijkt op een penalty in voetbal. Vanaf de stip mag de nemer één keer op doel pushen.
Strafkaarten: Groen, Geel en Rood
Tijdens hockeywedstrijden kan de scheidsrechter overtredingen bestraffen met strafkaarten. Een groene kaart betekent 2 minuten afkoelen buiten het veld, waardoor het team tijdelijk met een speler minder speelt. Een gele kaart betekent ook dat de speler het veld moet verlaten, voor 5 of 10 minuten, afhankelijk van de ernst van de overtreding. Een rode kaart wordt gegeven voor een ernstige overtreding, waarbij de speler definitief het veld moet verlaten.
Lees ook: Een diepgaande blik op de historische prestaties van het Duitse Dames Hockeyteam.
Shoot-outs: De Beslissing bij Gelijkspel
Shoot-outs zijn één-op-één duels tussen een speler en een keeper en worden alleen genomen als er na een gelijkspel een winnaar moet worden bepaald. Vanaf de 23-meterlijn rent de aanvaller richting het doel en probeert binnen 8 seconden te scoren.
Videoscheidsrechter: Extra Ogen in de Topklasse
Tijdens wedstrijden van het Nederlands elftal en bij sommige wedstrijden van de Hoofdklasse is er een videoscheidsrechter aanwezig. Deze wordt ingeschakeld bij vragen over situaties in het 23-metergebied die leiden tot een strafcorner, strafbal of een doelpunt. Beide teams mogen een video-referral aanvragen. Als het team gelijk krijgt, mogen ze later nog een video-referral aanvragen.
Belangrijke Hockeytermen en Technieken
Naast de algemene spelregels en procedures, is het belangrijk om de specifieke termen en technieken te kennen die in het hockeyspel worden gebruikt. Hieronder volgt een overzicht van enkele essentiële termen:
- Afhouden: Het gebruik van het lichaam om te voorkomen dat een tegenstander de bal kan afpakken, waarbij de bal in beweging moet worden gehouden.
- Bully: Een manier om het spel te hervatten na een tijdelijke onderbreking, waarbij twee spelers (één van elk team) met hun sticks tegen elkaar tikken boven de bal voordat ze proberen de bal te spelen.
- Corner: Er zijn twee soorten corners:
- Lange corner: Wordt toegekend wanneer het verdedigende team de bal als laatste aanraakt voordat deze over de achterlijn gaat. De bal wordt genomen op de 23-meterlijn, tegenover de plek waar de bal over de achterlijn ging.
- Strafcorner: Wordt toegekend wanneer een verdediger een onopzettelijke overtreding binnen de eigen cirkel begaat, de bal opzettelijk over de eigen achterlijn speelt, of een opzettelijke overtreding maakt op de tegenstander binnen het 23-metergebied.
- Dummy: Een schijnbeweging om de tegenstander te misleiden en ruimte te creëren.
- Eenhandig drijven: Het voortbewegen van de bal met één hand aan de stick, vaak gebruikt bij het rennen met de bal over langere afstanden.
- Flatsen: Een techniek waarbij de bal hard wordt gespeeld om middellange tot lange afstanden te overbruggen, met beide handen bovenaan de stick.
- Give and go: Een loopbeweging waarbij een speler de bal snel naar een teamgenoot passt en direct in beweging komt om de bal weer terug te ontvangen.
- Haringtruc: Een passeertechniek waarbij de bal rechts langs de tegenstander wordt gespeeld, terwijl de speler zelf links langs de tegenstander loopt.
- In-out: Een loopbeweging zonder bal, waarbij de speler eerst naar binnen loopt en vervolgens een sprintje naar buiten trekt om ruimte te creëren voor medespelers.
- Jab: Een snelle prikbeweging met de stick om de bal van een tegenstander af te pakken.
- Kaatsen: Het in één keer doorspelen van de bal zonder deze eerst aan te nemen.
- Looplijn: De route die een speler neemt om vrij te lopen en aanspeelbaar te zijn.
- Mandekking: Elke speler is verantwoordelijk voor één specifieke tegenstander.
- Neerhalen: Het onreglementair stoppen van een tegenstander door deze onderuit te trekken of te duwen.
- Omschakelen: Het snel switchen tussen aanvallen en verdedigen.
- Push: Een pass waarbij de bal met een duwbeweging wordt gespeeld.
- Quick pass: Een snelle, korte pass om de bal snel naar een teamgenoot te verplaatsen.
- Rebound: Wanneer de bal na een schot op doel weer het veld in komt, bijvoorbeeld na een redding van de keeper.
- Scoop: Een techniek waarbij de bal met een scheppende beweging de lucht in wordt gespeeld.
- Tackleback: Een verdedigende loopactie waarbij het team dat de bal verliest direct druk zet om de bal terug te winnen.
- Uitverdedigen: Het hervatten van het spel met een opbouw vanuit achter.
- Verkorte slag: Een korte en snelle slagtechniek om de bal nauwkeurig over korte afstanden te spelen.
- Wisselen: Het wisselen van spelers tijdens de wedstrijd, wat bij hockey ongelimiteerd is toegestaan.
- Zonedekking: Een verdedigende strategie waarbij spelers verantwoordelijk zijn voor een specifiek gebied in plaats van een specifieke tegenstander.
Technieken om te Scoren
Er zijn verschillende manieren om te scoren bij hockey, waarbij de bal natuurlijk wel binnen de cirkel geraakt moet worden.
- Slag: Een van de bekendste afrondtechnieken, waarbij de speler met de stick uithaalt aan de rechterkant van het lichaam en de bal slaat. De slag is populair omdat de bal op deze manier het hardst kan worden gespeeld, maar het kost meer tijd dan andere afrondtechnieken.
- Flats: Een snellere manier van passen of afronden dan de slag, waarbij de speler laag zit en de stick als het ware over het kunstgras schuift. De flats is makkelijker gericht en hard te schieten en kan in verschillende varianten worden uitgevoerd, zoals hoog, laag of in een boogje.
- Sleeppush: Een techniek die voornamelijk wordt gebruikt bij een strafcorner, waarbij de speler een aanloopje neemt naar de bal en deze meeneemt in de stick voordat hij hem speelt. De sleeppush kan zeer hoge snelheden bereiken.
- Backhand: Een onvoorspelbare slag voor de keeper, waarbij de speler uithaalt aan de linkerkant van het lichaam met de bolle kant van de stick naar de grond.
Het Aanleren van de Slag bij de Jeugd
Het goed leren slaan is essentieel voor de F- en E-jeugd, ook al mogen ze het in de competitie nog niet toepassen. Door de slag in deze leeftijdsfase gedegen en methodisch verantwoord aan te leren, zullen kinderen later veel beter slaan. De slag is een kenmerkende technische vaardigheid in het hockeyspel en het getuigt van visie als deze vaardigheid bij de jeugd op een speelse, maar technisch verantwoorde wijze goed wordt aangeleerd.
Lees ook: De evolutie van hockey: een gedetailleerde analyse
De Geschiedenis van Hockey in Nederland
De eerste hockeyers in Nederland speelden met andere regels dan andere landen. Hun stick had twee platte kanten en de bal was gemaakt van gevlochten touw en canvas. De bal was groter en veel lichter dan nu en werd vanwege zijn oranje kleur de sinaasappel genoemd. Spelers mochten de bal met de voet stoppen en ze mochten de tegenstander met hun stick haken. Deze regels waren natuurlijk niet zo handig in wedstrijden tegen teams uit andere landen, terwijl Nederland juist graag met het heren hockeyteam wilde deelnemen aan de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam.
Lees ook: Een overzicht van de carrière van Chloe Hockey en haar bijdrage aan het Nederlandse hockey.