Achter elke keeper schuilt een uniek verhaal. Wat maakt een keeper bijzonder? Wat zou er van hun carrière geworden zijn als ze geen keeper waren geworden? Velen komen per toeval op doel te staan. Zoals de anekdote van iemand die op jonge leeftijd een bal weg tikte en prompt in een hoger E-team mocht keepen, een positie die hij nooit meer verliet. Of het verhaal van Heurelho da Silva Gomes, die wellicht door zijn teamgenoten naar het doel werd verbannen, maar zo de kans kreeg om zijn talent te tonen.
Sommige topkeepers staan bekend om hun excentrieke persoonlijkheden. Jean-Marie Pfaff, een Belgische keeper, was in de jaren zeventig en tachtig een voorbeeld voor vele jonge keepers, maar zijn legendarische uitspraken zorgden voor hilariteit. René Higuita, de Colombiaanse keeper met rasta-haar, stond zowel binnen als buiten het veld in de media, vaak door drugsgebruik en opmerkelijke blunders. Hij is echter ook bekend om zijn 'Schorpioen', een spectaculaire redding tijdens een vriendschappelijke wedstrijd tegen Engeland in 1995.
Bijgeloof komt veel voor onder sporters. Sommige voetballers slaan een kruisje of raken de lat aan, terwijl Laurent Blanc voor elke wedstrijd het kale hoofd van Fabien Barthez kuste, in de overtuiging dat dit zijn spel zou verbeteren. Het resultaat: een gewonnen EK en WK! Sommige keepers lijken beter te spelen als ze opvallen. Jorge Campos stond bekend om zijn opvallende kleding, terwijl Jérémie Janot in een Spiderman-kostuum verscheen tijdens een wedstrijd.
Maar heeft al die gekheid van keepers een functie? Maakt het hen beter of slechter? Of bereiken ze er iets mee? Denk aan de Champions League finale van 2005, waarin Jerzy Dudek als een clown op de lijn stond te springen tijdens de penalty-serie, een imitatie van Bruce Grobbelaar.
Wanneer is een keeper 'gek'? Is dat wanneer hij veel blunders maakt, gekke bewegingen op de doellijn vertoont, of opvallende kleding draagt? Een duidelijke definitie is er niet. De vraag rijst: wie is de gekste keeper ooit? Is het Pfaff, Higuita, of iemand anders? Iedereen heeft zijn eigen mening. Maar één ding is zeker: een keeper hoort bij het elftal, ook al draagt hij een ander shirt. Coaches noemen de keeper niet voor niets als eerste op, en de keeper draagt vrijwel altijd nummer één. Als keeper sta je, letterlijk en figuurlijk, nooit buitenspel.
Lees ook: Essentiële keepersuitrusting
Van Slootduiken tot Elftalleider: Een Keeper met Karakater
Het verhaal van Jacob Hendrik Alberts, geboren in 1945, illustreert de veelzijdigheid van een keeper. In 1990 schreef hij anderhalf kantje vol in clubblad De Treffer, zoals hij zo vaak zou doen. Een anekdote beschrijft hoe hij tijdens een poging om een bal uit de sloot te halen, zelf te water raakte, tot hilariteit van de toeschouwers. Na zijn keeperscarrière werd Henkie leider, een ideale brug tussen de trainer en de groep. Hij bracht trainingsschema's rond op zijn fiets, compleet met pikante plaatjes voor de voetballers. Hij zorgde voor de catering in de bus naar uitwedstrijden en deelde verhalen over zijn vakanties in Callantsoog, waar hij de bruinste man van het dorp was. Hij was trots op zijn kinderen en genoot van gezelligheid en feestjes. Henk overleed in 2008, maar zijn ludieke stukjes in De Treffer blijven voortleven.
Grobbelaar en de Kunst van het Provoceren
De Belgische keeper Mignolet kreeg kritiek van Bruce Grobbelaar, die hem vergeleek met Dracula. Jamie Carragher maakte zich zorgen over het feit dat Liverpool het doel niet schoon kon houden, wijzend op fouten van Mignolet. Rodgers hoopte dat de fouten het zelfvertrouwen van zijn keeper niet zouden aantasten.
De naam Bruce Grobbelaar roept beelden op van een excentrieke keeper, bekend om zijn rare fratsen en blunders. Toch werd hij met Liverpool zes keer kampioen van Engeland, won hij drie keer de FA Cup, drie keer de League Cup en was hij de eerste Afrikaan die de Europa Cup I won.
Na een van zijn eerste wedstrijden voor Liverpool werd Grobbelaar al aangesproken op zijn gedrag. Hij had een deel van de tweede helft als een aap aan de lat gehangen, wat niet in goede aarde viel. Grobbelaar leek het profvoetbal als één grote grap te beschouwen. Tijdens de Europa Cup I-finale in 1984 tegen AS Roma bereikte hij zijn hoogtepunt. Tijdens de beslissende strafschoppenreeks deed hij alsof hij dronken was, om zijn tegenstanders in verwarring te brengen. Hij suggereerde dat de doellijn onder stroom stond en gedroeg zich als een gek. Zó gek, dat Conti en Graziani over schoten en Liverpool de Europa Cup I won.
De Erfenis van Gekte en Genialiteit
De 'spaghetti legs-act' van Grobbelaar staat symbool voor de grens tussen gekte en genialiteit. Een imitatie van Jerzy Dudek in de Champions League-finale van 2005 kwam in de buurt, maar overtrof het origineel niet. Totdat beelden verschenen van een interland tussen Libanon en de Verenigde Arabische Emiraten, waarin Theyab Awana een strafschop nam met een hakbal.
Lees ook: Humphrey Mijnals in Oranje
Grobbelaar heeft na zijn glorietijd op Anfield elf onbeduidende clubs en een vermeend gokschandaal overleefd. Hij is nog steeds zo gek als een deur en verzorgt after-dinner speeches, waarin hij vertelt over die mei-avond in Rome, toen hij de Europa Cup I won door een epileptische aanval te simuleren.
Theyab Awana zou ook voor de rest van zijn leven herinnerd worden aan zijn geniale hakbal-penalty, maar hij overleed in een auto-ongeluk. Zijn dood beheerste dagenlang het nieuws in de Golfregio, waar hij werd geroemd als voorman van een gouden generatie.
Lees ook: De nasleep van het ongeluk: een analyse
tags: #Grobbelaar #keeper #blunders