Geschiedenis van IJshockey in Nederland

Introductie

IJshockey heeft in Nederland een rijke en boeiende geschiedenis. Van de eerste stappen in de vroege 20e eeuw tot de huidige competities, het ijshockey heeft zich ontwikkeld tot een sport met een groeiende aanhang. Deze geschiedenis is bezaaid met hoogtepunten, zoals de opkomst van de sport voor de Tweede Wereldoorlog, de dominantie van bepaalde clubs in verschillende periodes, en de invloed van buitenlandse spelers op het Nederlandse ijshockey.

Vroege jaren en de Nederlandse IJshockey Bond

De Nederlandse IJshockey Bond (NIJB) werd opgericht op 6 september 1934. Op dat moment was ijshockey nog een kleine sport in Nederland, met slechts enkele steden met een (kunst-)ijsbaan. Er waren 23 verenigingen die zich aansloten, voornamelijk algemene ijsclubs of hockeyclubs die hun leden de mogelijkheid wilden bieden om zich in het ijshockey te bekwamen.

Amsterdam beschikte sinds 1934 over een openlucht kunstijsbaan. De opening van de eerste kunstijsbaan in Amsterdam op 15 november 1934 was een belangrijke stap. In 1937 heeft Den Haag de primeur met de Haagse overdekte kunstijsbaan (Hokij). Tilburg krijgt in 1938 zijn eerste openlucht ijsbaan. De hoofdstad kon niet achterblijven - vanaf 1940 ligt er een ijsvloer in de Apollohal.

Op 5 januari 1935 speelde het Nederlands ijshockeyteam zijn eerste oefeninterland tegen België, die met 4-0 verloren werd. Omdat de NIJB het eigen team nog niet goed genoeg achtte voor deelname aan het WK, reisden de Nederlandse ijshockeyers op eigen kosten af naar Zwitserland, waar ze zes wedstrijden speelden die allemaal verloren werden.

Vanaf het seizoen 1935-1936 kreeg het Nederlandse ijshockey steeds meer vorm, mede dankzij Hans Bruck, de Oostenrijkse directeur van de Amsterdamse kunstijsbaan, die ook coach was van het Nederlands team en AIJHC Amsterdam. In februari 1937 boekte Nederland zijn eerste overwinning in een officiële interland. Tijdens het gecombineerde WK/EK van 1939 in Basel versloeg Nederland Finland, maar verloor in de laatste minuut van Italië.

Lees ook: Duik in de historie van Brabo Hockey te Antwerpen.

In de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog spelen de clubs tegen elkaar en tegen buitenlandse teams. In 1938 en 1939 strijden A.IJ.H.C., H.H.IJ.C. en T.IJ.S.C. om de Nestor Cup: H.H.IJ.C. wint het eerste jaar, het tweede jaar gaat de beker naar A.IJ.H.C. Internationaal spelen A.IJ.H.C. en H.H.IJ.C. om de Lippens Cup, de voorloper van de West-Europacup en de Cup International.

IJshockey tijdens de Tweede Wereldoorlog

De periode 1940-1945 liet diepe sporen na in de Nederlandse ijshockeywereld. Er ontstond een tweespalt in de Amsterdamse ijshockeywereld, waarbij sommige spelers van AIJHC sympathiseerden met de Duitse bezetters. De moeilijke omstandigheden en restricties tijdens de Duitse bezetting hadden invloed op de sportbeoefening. Na de oorlog werd een zuiveringscommissie ingesteld en werden diverse spelers en officials geschorst.

De annalen van de NIJB vermelden in het seizoen 1945-1946 H.H.IJ.C. als eerste kampioen van Nederland. Er zijn echter bronnen die dat kampioenschap als officieus betitelen. Net als voor de oorlog zou ook in het eerste naoorlogse seizoen in Amsterdam, Den Haag en Tilburg slechts om de Nestor Cup zijn gespeeld. Het predikaat kampioen van Nederland zou de cupwinnaar later hebben meegekregen. Dat roept echter direct de vraag op waarom dat dan ook niet is gebeurd met de eerdere winnaars van de Nestor Cup. Het antwoord op die vraag ligt mogelijk besloten in het feit dat één van hen - A.IJ.H.C. - een dubieus oorlogsverleden heeft.

Het waren de Canadese bevrijders die ervoor hadden gezorgd dat de ijsmachines in Amsterdam, Den Haag en Tilburg weer snel op volle toeren draaiden. Teams van Canadese eenheden uit België, Duitsland, Frankrijk komen hier naartoe en spelen wedstrijden tegen elkaar en tegen teams van Canadezen die in ons land zijn gelegeerd. Nederlanders als Dick Benjamins, Piet van Heeswijk, Felix de Jong, Co Klotz, Joop van Os, Toon van Rijswijk, Jan Suurbeek, Kappie Taconis en Frans Vaal doen zo nu en dan mee als gastspeler bij één van de legerteams.

Naoorlogse competities en controverses

Nadat de meeste Canadezen weer naar huis zijn, spelen H.H.IJ.C., T.IJ.S.C. en het Amsterdamse IJsvogels - in de oorlog opgericht vanwege de Nazi-sympathieën van een aantal prominente A.IJ.H.C.'ers - in het seizoen 1946-1947 een dubbele competitie. Nadat de zes wedstrijden zijn gespeeld staan H.H.IJ.C. en T.IJ.S.C. ieder met op zes punten op een gedeelde eerste plaats. Een beslissingswedstrijd moet uitkomst bieden. Na wat gesteggel over en weer, wordt op een gegeven moment in Tilburg een speeldatum vastgesteld. H.H.IJ.C. komt echter niet opdagen. Aanvankelijk beslist het bondsbestuur dat beide clubs kampioen van Nederland zijn. Jaren later wordt T.IJ.S.C. alsnog tot enige kampioen van het seizoen 1946-1947 uitgeroepen.

Lees ook: IJshockey in Nijmegen: Een terugblik

Het volgende seizoen neemt H.H.IJ.C. sportief revanche. De Hagenaars worden kampioen van Nederland en winnen tevens de prestigieuze West-Europacup. Teams uit Brussel, Düsseldorf, Dortmund, Keulen, Krefeld, Luik en Parijs waren daarbij de tegenstanders. H.H.IJ.C. zal dat huzarenstukje overigens nog twee keer herhalen: in 1950 en in 1955.

Het seizoen 1948-1949 wordt geen competitie gespeeld. In 1950 verdwijnt de ijsvloer uit de Amsterdamse Apollohal en in 1951 wordt de (openlucht) kunstijsbaan in de Tilburgse Elzenstraat gesloten. De Hokij is de enige ijsbaan die openblijft.

Haagse hegemonie (1951-1969)

In de periode 1951-1964 zijn er geen kampioenen van Nederland. Terwijl de ijshockeysport vanuit een landelijk perspectief terug gaat naar af, begint in Den Haag juist een absolute bloeiperiode. Wedstrijden om de West-Europacup worden gespeeld voor volgepakte tribunes. Opeenvolgende jaargangen Haagse teams, met als basis een aantal ijzersterke 'imports' - Pat Adair, Carl Foster en Ron Naud zijn namen die alle bronnen vermelden - komen tot opmerkelijke prestaties. Zo speelt HIJS Hokij in het seizoen 1962-1963 in totaal 33 wedstrijden - in Den Haag en on tour in Europa - en wint ze allemaal.

Begin jaren '60 krijgen Amsterdam (1961), Deventer (1962) en Tilburg (1964) een nieuwe openlucht ijsbaan. Met de Hokij staat aan het begin van het seizoen 1964-1965 de teller van het aantal ijsbanen op vier. Vijf clubs doen mee aan de eerste Nederlandse competitie in veertien jaar. Naast HIJS Hokij, het Amsterdamse Amstel Tijgers, IJHC Deventer en Tilburg Trappers ook IJHC Rotterdam. De Rotterdammers beschikken niet over een eigen kunstijsbaan en spelen hun thuisduels in Amsterdam.

HIJS Hokij is en blijft verreweg het sterkste team. Met een doelsaldo van 125 treffers voor en zes tegen, winnen de Hagenaars alle acht wedstrijden in de dubbele competitie. Naast de eerder genoemde Pat Adair en Carl Foster maken Haagse vedetten als Arie Klein, Wil Ooms, Rudi Bakker, Cyriel van Dijk, Joop Manuel en Wil van Dommelen deel uit van dat kampioensteam. Ook in de vier seizoenen daarna blijft HIJS Hokij superieur. Met vijf opeenvolgende kampioenschappen vestigt de club uit de residentie de eerste Nederlandse ijshockeydynastie.

Lees ook: Verdiep je in de hockeygeschiedenis

IJshockeybolwerk Brabant (1970-1976)

Het aantal ijsbanen in Nederland blijft in de loop van de jaren '60 gestaag groeien. In Den Bosch (1966), Heerenveen (1967), Geleen (1968) en Nijmegen (1968), Groningen (1969), Eindhoven (1969), Tilburg (1969) en Utrecht (1969) worden overdekte ijsbanen gebouwd. SIJ Den Bosch komt al direct in het seizoen 1966-1967 uit op het hoogste niveau. Het is deze nieuweling die drie jaar na zijn debuut de Haagse ban breekt. In het Bossche kampioensteam van het seizoen 1969-1970 spelen acht Canadezen, waaronder Bob Boyle, Bob Jastremski en speler/coach Eddy Gosselin. Wil van Dommelen was uit Den Haag gekomen, en ook Bosschenaren als Joop van Gurp en Tonnie de Groot stonden hun mannetje.

De Brabantse derby's tussen Den Bosch en Tilburg zijn in die jaren zo enerverend en er komt zoveel publiek af, dat de besturen van beide clubs besluiten om ook om een Coupe Brabant te gaan spelen. Vanaf het seizoen 1669-1970 is drie keer om deze beker gespeeld. De eerste keer met alleen de beide initiatiefnemers: SIJ Den Bosch wint. De tweede keer zijn ook Geleense Smoke Eaters en HIJS van de partij, maar de beker blijft in Den Bosch. Tijdens de derde en laatste editie bedanken de Hagenaars voor de eer. Het zijn de Limburgers die de Brabantse beker voor goed mee naar huis nemen.

Het seizoen 1969-1970 debuteert het Geleense Smoke Eaters ook in de reguliere competitie. In het team spelen onder meer zeven Canadezen van de Allied Forces Central Europe - kortweg de Afcent - in Brunssum. Het seizoen daarop doen de Limburgers echter 'buiten mededinging' mee. Ze spelen met meer buitenlanders dan is toegestaan. Het team behaalt net zoveel punten als Tilburg en als reguliere deelnemer zouden de Smoke Eaters het seizoen 1970-1971 door het onderlinge resultaat als eerste zijn geëindigd. In plaats daarvan kan Tilburg Trappers een greep naar de macht doen, om die vervolgens zes jaar niet meer af te staan.

Vijf keer winnen de Trappers de titel op het ijs. Dat geldt ook voor de eerste in deze reeks - het was immers vooraf bekend onder welke voorwaarden Geleen meedeed. Het kampioenschap van 1973-1974 komt echter - net als dat van 1946-1947 - vanachter de bestuurstafel tot stand. Dat seizoen eindigt Raak IJshockey Den Haag met 17 punten op de eerste plaats, voor Tilburg dat 16 punten haalt. Na het seizoen blijkt echter dat van één van de 16 Nederlandse Canadezen in de Haagse selectie niet kan worden aangetoond dat hij ook daadwerkelijk over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Om die reden wordt Tilburg Trappers alsnog tot kampioen uitgeroepen.

Door de kwesties rond de kampioenschappen van 1970-1971 en 1973-1974 moet echter niet uit het oog worden verloren dat Tilburg in die jaren over een fantastisch team beschikte. Namen als George Peternousek, Joe Simons, John MacDonald, Gerry Göbel, Huub van Dun, Hans Christiaans, Guus Bakker en Klaas van den Broek zullen in Tilburg niet gauw worden vergeten. In zes seizoenen winnen de Trappers 131 competitiewedstrijden, spelen er drie gelijk en verliezen slechts acht keer. Drie van die verliezen waren in het jaar van de RAAK-kwestie. Daarnaast waren er drie seizoenen met één verloren wedstrijd, één seizoen met twee verliezen en het seizoen 1974-1975: 32 wedstrijden zonder puntverlies!

Eind jaren '60, begin jaren '70 zijn tevens de hoogtijdagen van de Cup International, een competitie met teams uit België (Brussel en Luik), Duitsland (de Canadese legerteams uit Baden Baden, Lahr en Zweibrücken), Frankrijk (Charmonix en Grenoble) en Nederland (met aanvankelijk Den Bosch, HIJS Den Haag en Tilburg, maar later ook Geleen, RAAK Den Haag en Nijmegen). En ook daar zijn het de Brabanders die voor spektakel zorgen: SIJ Den Bosch wint de Cup International één keer (1967-1968), Tilburg Trappers vier keer (1968-1969, 1969-1970, 1970-1971 en 1972-1973).

Groei van ijsbanen en clubs

Ondertussen zet de groei van het aantal ijsbanen en clubs door. In 1970 opent in Den Haag een tweede ijshockeyhal zijn deuren (De Uithof) en krijgt Rotterdam een ijsvloer in Ahoy. In hetzelfde jaar wordt naast Ahoy een openlucht ijsbaan neergelegd (later in 1977, krijgt de Maasstad een aparte overdekte ijsbaan). Ook in Assen (1972), Leiden (1975), Dordrecht (1976), Enschede (1978), Roosendaal (1978), Leeuwarden (1978), Harderwijk (1979), Valkenburg (1980) en Zoetermeer (1983) komen overdekte ijsbanen tot stand.

Het seizoen 1971-1972 debuteren clubs uit Heerenveen, Nijmegen en Utrecht op het hoogste niveau. Geleen is dan een reguliere deelnemer en voor de eerste keer doen ook drie Belgisch clubs mee aan de competitie: Olympia-Antwerp, Brussels IHSC en CPL Luik. Met zeven Nederlandse teams spelen de Belgen in een gemeenschappelijke competitie.

Het volgende seizoen wordt een bekercompetitie geïntroduceerd: de Coupe Nationale Nederlanden. Vanaf dat moment beginnen de seizoenen steevast met deze bekercompetitie en doen de Belgische clubs alleen daar aan mee. De Antwerpenaren maken dat niet overigens niet mee, zij haken al na het debuutseizoen af. De twee andere Belgische club houden het langer vol: Luik tot 1976 en Brussel tot 1977. Tilburg Trappers wint de eerste vier edities van de bekercompetitie, hetgeen tevens vier keer 'de dubbel' betekent.

'Imports' en Nederlandse Canadezen

'Imports' - spelers uit het buitenland - waren al vanaf het prille begin een bekend verschijnsel. Voor de tweede wereldoorlog maakten Canadezen als Pete Griffin, Jack May en Paddy Boyd al een diepe indruk op de Amsterdamse fans. Bij het Haagse HIJS van de jaren '60 was Pat Adair de absolute publiekslieveling. Maar ook het tegengeluid - niet te veel van buiten halen, meer kansen voor de eigen spelers - is niet van vandaag of gisteren. Al bij de tweede jaargang van de Lippens Cup - in het seizoen 1937-1938 - was het aantal toegestane 'imports' beperkt tot twee.

In 1964, bij aanvang van de 'moderne' tijd van de vaderlandse ijshockeygeschiedenis, zijn er aanvankelijk geen beperkingen. We zagen dat S.IJ. Den Bosch in het seizoen 1969-1970 met acht Canadezen de kampioenstitel wist te pakken. Ook zagen we dat Geleen beschikte over 'Afsent-Canadezen' (een begrip dat ook in officiële stukken van de NIJB uit die tijd is terug te vinden). Verder was een aantal Tsjechische vluchtelingen actief in de Nederlandse competitie, met name in Tilburg, maar ook in Geleen. Tot de bekendste behoren George Peternousek en de broers Wenzel en Jiri Tuma.

Vanaf het eind van de jaren '60 was al wel een beperking van het aantal 'buitenlandse profs en semi-profs' van kracht, maar die gold alleen voor spelers die speciaal naar Nederland waren gekomen om ijshockey te spelen. Rond dat laatste punt zijn in die jaren de nodige aanpassingen geweest. Achteraf is het niet altijd eenvoudig om de nuances van de regels terug te halen. (Hoe zat dat met de Tsjechen? En hoe met de 'Afsent-Canadezen'?)

Feit is dat in 1970 voor de competitie het maximum aantal 'imports' drie is - een limiet die tot het eind van de jaren '90 overeind blijft - en dat tijdens wedstrijden om de Cup International er zes mogen spelen. De clubs zijn echter inventief en ontdekken de Nederlandse Canadees. Soms geboren in Nederland, meestal in Canada, zijn het deze emigrantenzonen die vanaf de jaren '70 een belangrijke stempel op het Nederlands ijshockey gaan drukken. Het was Tilburg dat met het aantrekken van Henk Brand de primeur had en ook mannen als Brian de Bruyn en Jack de Heer begonnen daar hun Nederlandse carrière. Het Raak-team dat in het seizoen 1973-1974 de hegemonie van Tilburg doet wankelen, beschikte over 16 spelers met een dubbel paspoort: Harry van Bilsen, Dick de Cloe, Dick Jellema en Larry van Wieren zijn zo de bekendste namen.

Zeven keer Heerenveen (1977-1983)

Na zes seizoenen Tilburg Trappers dat de klok sloeg, vindt in het seizoen 1976-1977 een wisseling van de wacht plaats. Feenstra Verwarming Heerenveen heet zowel de nieuwe bekerwinnaar als de nieuwe landskampioen. Dat laatste bevalt de Friezen zo goed dat ze besluiten die titel ook maar meteen zes keer te prolongeren. Met zeven kampioenstitels op rij stichten de Feenstra Flyers - zoals ze vanaf 1978 gaan heten - de tot nu toe langst durende dynastie in de Nederlandse ijshockeygeschiedenis.

Gedurende de zeven kampioensjaren dulden de Flyers slechts één keer een andere bekerwinnaar. De Bisschop Amsterdam wint in het seizoen 1979-1980 de Coupe Nationale Nederlanden. Net als Raak een aantal jaren daarvoor, bestond het Friese team uit een groot aantal Nederlandse Canadezen: Brian de Bruyn, Frank van Soldt, Jack de Heer, Leo Koopmans, Mike Kouwenhoven, Ted Lenssen, speler/coach Larry van Wieren en anderen, en één Nederlands Amerikaan: Jan Janssen. Samen met uitstekende 'imports' zoals de verdedigers Gordon MacDonald, Mike Powers en Robin Sadler, vormden zij de basis van een team dat, met name wanneer het erop aan kwam, jarenlang schier onoverwinnelijk was.

Seizoen 1976-1977 is het nog zo dat het team dat aan het einde van de competitie bovenaan staat, kampioen van Nederland is. De bekercompetitie kent een zelfde opzet. Tilburg is regerend kampioen en was met name de twee voorafgaande jaren ongenaakbaar. Zowel de beker als het kampioenschap is dan ook vooral een strijd tussen Tilburg en Heerenveen. In de onderlinge bekerduels winnen de Friezen thuis met 6-4, uit in Tilburg wordt het 5-5. Het enige andere punt dat ze laten liggen, is tegen Amsterdam (5-5). Tilburg levert zowel bij Nijmegen (3-3) als Den Haag (5-5) een punt in. Het gevolg is dat Feenstra Verwarming Heerenveen met een voorsprong van drie punten de beker wint.

In de onderlinge duels voor het kampioenschap houden de beide rivalen elkaar in evenwicht. In alle vier de wedstrijden van de (dubbele) competitie wint de thuisclub. De uitslagen, 10-0 en 7-1 in Tilburg en 6-4 en 7-3 in Heerenveen, geven aan dat de Trappers zeker niet van plan zijn zich zonder slag of stoot te laten onttronen. Feenstra lijdt verder alleen verliezen tegen Den Haag en Groningen en komt in 24 wedstrijden tot 38 punten (19 wedstrijden gewonnen en vijf verloren). Omdat Tilburg het tegen de anderen minder goed doet en op 34 punten blijft steken, gaat de kampioenstitel voor de eerste keer naar Friesland. Jack de Heer, dat seizoen van Tilburg naar Heerenveen gekomen, eindigde met 56 doelpunten en 76 assists in 38 wedstrijden bovenaan de topscorerslijst. Bij het behalen van de tweede en derde landstitel was GIJS Groningen de grootste concurrent. Vooral seizoen 1977-1978 kende een spannende finale. Uiteindelijk wonnen de Friezen met 1-2 en eindigden beide teams met een gelijk aantal punten, waarbij het betere onderlinge resultaat Heerenveen de tweede titel op rij bezorgde.

De volgende seizoenen stonden in het teken van de tweekamp tussen Feenstra Flyers Heerenveen en De Bisschop Amsterdam. In het seizoen 1979-1980 wonnen de Flyers de beker. In de reguliere competitie eindigden de Amsterdammers op de eerste plaats, maar in de eindronde zetten de mannen van Van Wieren de zaken recht.

Voor De Bisschop had 1980-1981 het seizoen moeten zijn. De Amsterdammers wonnen de beker en werden eerste in de reguliere competitie. In de play-offs gingen de Friezen echter naar de finale, waar ze drie wedstrijden tegen Tilburg nodig hadden om het kampioenschap binnen te halen. Het seizoen daarop was Heerenveen superieur in zowel de reguliere competitie als de einderonde.

Thialf: Meer dan een IJsstadion

Thialf is meer dan een ijsstadion; het is een icoon in de Nederlandse sportwereld. Naast de successen in het langebaanschaatsen heeft ook het ijshockey in Heerenveen geprofiteerd van de aanwezigheid van dit stadion. De club heeft haar thuisbasis in de ijshockeyhal van Thialf, waar vele memorabele wedstrijden zijn gespeeld.

In de zomer van 2004 heeft de ijshockeyhal een grondige renovatie ondergaan, waarbij een nieuwe koelinstallatie en betonvloer werden aangelegd. In 2015 werd het startschot gegeven voor een grootschalige vernieuwbouw van Thialf, waarbij ook het ijshockeygedeelte werd aangepakt.

Internationale IJshockey Federatie (IIHF)

Het wereldkampioenschap ijshockey wordt jaarlijks georganiseerd door de Internationale IJshockey Federatie (IIHF), die sinds 1908 bestaat. In 1930 werd het WK IJshockey voor het eerst als individueel wereld evenement georganiseerd, waaraan twaalf landen deelnamen. Het aantal deelnemende landen bleef vrij stabiel, en in 1951 waren er dertien deelnemende naties. Tijdens een congres in 1990 introduceerde het IIHF het playoff systeem. Tegenwoordig doen er zo'n veertig landen mee aan het WK.

De spelregels zijn in de loop der tijd ook aangepast. In 1969 werd het toegestaan om tegen elkaar te beuken in alle drie de zones, en in de jaren '70 werden helmen en een masker voor de doelman verplicht. In 1992 werd de shootout ingevoerd.

Canada was het dominantste team in de beginjaren van het toernooi. Tussen 1930 en 1952 wonnen de Canadezen twaalf keer. Andere goede teams kwamen uit de Verenigde Staten, Tsjecho-Slowakije, Zweden, Engeland en Zwitserland. Tussen 1963 en 1991 had de Sovjet-Unie ook een sterk team.

tags: #geschiedenis #ijshockey