De rijke geschiedenis van het Australische hockey voor heren

Het Australische hockeyteam voor heren, bekend als de Kookaburras, heeft een lange en illustere geschiedenis in de internationale hockeywereld. Van vroege successen tot recente triomfen, de Kookaburras hebben consequent een dominante aanwezigheid getoond, waarmee ze een stempel hebben gedrukt op de sport.

Vroege jaren en opkomst

Hoewel de exacte beginjaren van het hockey voor heren in Australië moeilijk te pinpointen zijn, begon de sport in de late 19e en vroege 20e eeuw aan populariteit te winnen. De introductie van hockey in Australië kan worden toegeschreven aan de verspreiding van de sport vanuit Engeland, waar het in de 19e eeuw op scholen en universiteiten werd ontwikkeld. Koloniale ambtenaren en soldaten introduceerden de sport in verschillende delen van het Britse Rijk, waaronder Australië.

In de beginjaren werd hockey voornamelijk gespeeld op school- en clubniveau, met een langzame maar gestage groei in populariteit. De oprichting van nationale hockeyorganisaties en de deelname aan internationale wedstrijden markeerden een belangrijke stap in de ontwikkeling van het hockey voor heren in Australië.

Olympische Spelen Sydney 2000: Een gouden generatie

Een van de meest memorabele momenten in de geschiedenis van het Australische hockey voor heren is ongetwijfeld de gouden medaille op de Olympische Spelen van Sydney in 2000. Onder leiding van aanvoerder Stephan Veen, die met doelman Ronald Jansen, Jacques Brinkman en Wouter van Pelt zijn laatste interland speelde, nam een gouden hockeygeneratie in Sydney 2000 glorieus afscheid. Met een zwaar bevochten zege in de olympische finale tegen Zuid-Korea (3-3 en 5-4 met strafballen) voegde hij de zevende hoofdprijs toe aan zijn indrukwekkende erelijst. Modelsporter Veen was bovendien de beste man van Oranje. De lichtvoetige middenvelder nam alle treffers van de titelverdediger voor zijn rekening en schoot bovendien uit de tiende en laatste strafbal zijn ploeg naar het goud, na de misser van Seung-Tae Song (naast). Daarmee bleef de unieke trilogie in stand.

Het team worstelde aanvankelijk in de groepsfase, maar herpakte zich op cruciale momenten. Dankzij een verrassende overwinning van Groot-Brittannië op concurrent Duitsland (2-1) bereikte Nederland alsnog de halve finales. Daarin werd Australië moeizaam (0-0) via strafballen verslagen. Britse psycholoogNa afloop van die wedstrijd liet bondscoach Maurits Hendriks weten dat het team dank zij intensieve training en de hulp van de Britse psycholoog John Syer beter met de stress van een beslissende strafballenserie kan omgaan. Dat bewees Nederland twee dagen later eens te meer tegen Zuid-Korea. In de ietwat tamme finale demonstreerde Oranje zelden het surplus aan kwaliteit. Vijf minuten voor tijd leidde Oranje nog met 3-1. Via twee succesvolle strafcorners, waarbij de hele verdediging van Nederland stond te slapen, kwam Zuid-Korea sensationeel terug tot 3-3. Op karakter vocht Nederland zich door de verlenging, een belangrijk winstpunt na de eerdere strubbelingen in de selectie. In de afsluitende strafballenserie toonden Lomans, Geeris, Van Pelt, Eikelboom en de onbetwiste uitblinker Veen stalen zenuwen. Dat onderdeel van het spel beheerste het Nederlands hockeyteam in Sydney misschien wel het best, mede dankzij de adviezen van John Syer.

Lees ook: Oranje treft Spanje en Australië

Deze overwinning was niet alleen een sportieve triomf, maar ook een bron van nationale trots en een inspiratie voor toekomstige generaties hockeyers. De selectie bestond uit: Ronald Jansen, Bram Lomans, Diederik van Weel, Erik Jazet, Peter Windt, Wouter van Pelt, Sander van der Weide, Jacques Brinkman, Piet-Hein Geeris, Stephan Veen, Marten Eikelboom, Jeroen Delmee, Guus Vogels, Teun de Nooijer, Remco van Wijk, Jaap-Derk Buma. Bondscoach: Maurits Hendriks.

Dominantie in de Champions Trophy

De Kookaburras hebben ook een indrukwekkende staat van dienst in de Champions Trophy, een toernooi waaraan de zes beste landen ter wereld deelnemen. Australië is recordhouder met vijftien titels, waarmee het team zijn consistentie en dominantie op het hoogste niveau heeft bewezen. Eddie Ockenden won de Champions Trophy voor de zevende keer.

De Champions Trophy is een toernooi, waarbij de zes beste landen van de wereld in één week tegen elkaar strijden, waarna luid het Australische ‘Down Under’ nummer klinkt van Men At Work. Zo zou je het toernooi - altijd omarmd door de spelers, maar van de agenda geschoten door de FIH - kort samen kunnen vatten na de Australische titelprolognatie. Zondag werd het in reguliere speeltijd 1-1 en namen de Australiërs de shoot-outs veel beter.

Volgens Australiër Chris Ciriello (32) - assistent bij India - is consistentie de reden waarom Australië zo vaak het sterkst bezette toernooi heeft gewonnen. Ciriello won vijf keer het toernooi. Ciriello was het die drie keer scoorde in de WK-finale (6-1) tegen Oranje in 2014. ‘Australië heeft altijd een team dat over de breedte gelijkwaardig is. We zijn nooit afhankelijk van vier of vijf spelers. De Australische coach Batch won zelf vier keer de Champions Trophy in de jaren tachtig. ‘De eerste Champions Trophy die wij in 1983 in Karachi pakten, zorgde voor een doorbraak en een groei van het Australische hockey’, vertelde Batch na de zege. Nadat zijn team de loodzware zilveren trofee in ontvangst had genomen, stond het Australische team met elkaar te zingen en te feesten, in een geïmproviseerd tentje, tientallen meters van het veld. Hockeyen kunnen ze heel goed, net zoals feesten.

Wereldkampioenschappen: Een constante factor

Op het Wereldkampioenschap hockey voor mannen hebben de Kookaburras ook een sterke reputatie opgebouwd. Met drie gewonnen titels (1986, 2010, 2014) behoort Australië tot de meest succesvolle landen in de geschiedenis van het toernooi.

Lees ook: Een diepgaande blik op de historische prestaties van het Duitse Dames Hockeyteam.

Het eerste kwart was voor Australië. Het tweede tot en met het vierde kwart voor India. Eddie Ockenden wint voor de zevende keer de Champions Trophy. Australië begon goed aan de wedstrijd, met een grote kans voor Daniel Beale, maar al snel nam India het heft in handen. Toch was het Blake Govers die voor de Australische voorsprong zorgde met een rake strafcorner, juist nadat de Indiase keeper Sreejesh Parattu - gekozen tot beste keeper van het toernooi - zijn enige foutje van het toernooi maakte. Daarna was het eenrichtingsverkeer richting het toernooi van Tyler Lovell van Australië. India kwam weinig in fysieke duels met de Australiërs en probeerde slim om ze heen te hockeyen. Als een Australiër dicht bij de bal leek te komen, sloegen ze de bal richting de cirkel. Daarna volgde kansen voor de pas 18-jarige Dilpreet Singh, die een van de smaakmakers was van dit India onder leiding van de nieuwe coach Harendra Singh, die alle critici deze week de mond snoerde met een fantastisch India. India raakte de paal en kansen via Mandeep en Manpreet Singh gingen verloren. Blake Govers scoorde de belangrijke 1-0 voor Australië. Toen het eindsignaal klonk op een 1-1 stand, was Australië de morele winnaar. De Indiase legende Sardar Singh - die verder een sterke wedstrijd speelde en een paar keer slim de bal afpakte van een Australiër - begon meteen matig met de shoot-outs met een rollertje tegen Lovell aan. Alleen Manpreet Singh wist een shoot-out te scoren.

Huidige selectie en toekomstperspectief

De huidige selectie van de Kookaburras bestaat uit een mix van ervaren krachten en jong talent. Het team wordt gekenmerkt door een sterke teamgeest, discipline en een constante drang naar verbetering.

Van 4 tot en met 9 februari 2025 spelen onze hockeymannen de Pro League in Sydney, Australië. Naast bovenstaande wedstrijden komen onze hockeymannen in juni ook nog in actie. Op 6 januari is bondscoach Jeroen Delmée gestart met een trainingsgroep van 28 spelers. Een aantal spelers uit deze trainingsgroep is niet geselecteerd voor de FIH Pro League wedstrijden in Sydney. Duco Telgenkamp, Teun Beins en David Huussen zijn op dit moment niet wedstrijdfit. En omdat Delmée met twee keepers af wil reizen naar Sydney is ook Hidde Brink niet geselecteerd. Nieuw in de selectie zijn Boris Aardenburg, Daan Bonhof en Olivier Hortensius. Zij zullen in Australië hun eerste interlands gaan spelen. Ook Jorrit Croon maakt deel uit van de selectie. In de selectie ontbreken Thierry Brinkman, Jip Janssen, Floris Wortelboer en Lars Balk. Zij zijn momenteel actief in de Hockey India League.

De Hockey Pro League wordt sinds 2019 elk jaar georganiseerd. Alleen de beste landen ter wereld doen hier aan mee. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen spelen alle negen deelnemende landen twee keer tegen elkaar in steeds een ander land. Al ruim tien jaar is Pirmin Blaak een vaste waarde in de goal van het Nederlands hockeyelftal. Hockeyer Robbert Kemperman staat ook wel bekend als ‘Mister Backhand’. Welke supereigenschap zou hockeyer Jorrit Croon willen hebben? En waardoor raakt hij geïrriteerd?

Met een sterke basis en een veelbelovende generatie spelers lijkt de toekomst van het Australische hockey voor heren rooskleurig. Het team zal ongetwijfeld blijven strijden om de hoogste eer en de Australische vlag met trots blijven vertegenwoordigen op het internationale toneel.

Lees ook: De evolutie van hockey: een gedetailleerde analyse

De Australische mentaliteit: Consistentie en fysieke kracht

Het succes van de Kookaburras kan worden toegeschreven aan een aantal factoren, waaronder de sterke hockeycultuur in Australië, de professionele begeleiding van de spelers en de focus op fysieke en mentale fitheid.

Colin Batch spreekt zijn manschappen toe tijdens de finale. Het geheim van de imponerende Kookaburras, bij het toernooi dat nota bene is uitgevonden door de techneuten van Pakistan? Er is geen geheim. Tenzij je consistentie, fysieke kracht en degelijkheid geheimen kunt noemen. Somwarpet Sunil baalt na de finale. Het geheim van Australië, volgens Batch, is dus geen geheim: ‘Consistentie.’

‘Wij hebben vooral verdedigd. Maar dat deden we wel heel goed’, zei Batch na de wedstrijd. Hij moest erkennen dat zijn team het zwaar had tegen de ranke Indiërs. ‘Zij waren beter vandaag. Zij kregen ook meer kansen. Ciriello van India dacht er precies hetzelfde over. ‘Ik kan niet wachten om straks de statistieken te zien. Wij waren beter vandaag. Wij hebben ook de discipline en snelheid om het elk team moeilijk te maken. We moeten alleen de kansen afmaken. We zoeken al een tijdje een spitsentrainer. Chris Ciriello van India voor de wedstrijd tegen Australië.

De rol van talentontwikkeling en specialisatie

Het succes van het Australische hockey voor heren is mede te danken aan de effectieve talentontwikkelingsprogramma's en de aandacht voor de juiste specialisatie op jonge leeftijd.

Het succes van talentherkenning- en ontwikkelingsprogramma’s is moeilijk meetbaar te maken (bron 1). Diverse wetenschappelijke publicaties (zie literatuurlijst) hebben zich op dit onderwerp gestort. Ondanks al die goedbedoelde pogingen is het ei van Columbus nog niet gevonden. Dit komt mede omdat er meerdere (lees: een veelvoud aan) wegen naar de top van de Olympus leiden. Diverse factoren bepalen of een jeugdige sporter succesvol wordt in zijn sport. Wel krijgt de sportwetenschap inzicht in die verschillende trajecten en vooral de don’ts. De kans om als Nederlandse sporter de top te bereiken is ongeveer 0,6%. We hebben het dan over deelname in nationale teams. Recenter onderzoek laat zien dat in Nederland gemiddeld genomen 28,3 sporters per miljoen inwoners de top 8 van wereld bereikt en de ratio om de top drie van de wereld te bereiken 2,88 sporters per miljoen inwoners is (bron 1 en 2). We hebben het dan over de absolute top en laten met die ratio’s landen zoals Groot-Brittannië, België, Canada en Italië achter ons. In de Verenigde Staten bereikt maar 0,2% tot 0,5% van High School sporters het hoogste niveau en uit Russisch onderzoek is naar voren gekomen dat uit een populatie van 35.000 potentiële talenten maar 0,14% de wereldtop had bereikt. Onze oosterburen lijken iets meer succes te hebben. Om goed inzicht te krijgen in het verloop van een succesvol traject richting de top is longitudinaal onderzoek nodig. Helaas zijn longitudinale onderzoeken tijdrovend en daardoor schaars. Het onderzoek van Van Rossum (bron 3) uit 2005 is nog altijd één van de weinige Nederlandse onderzoeken die echt inzicht geeft in kansen en processen richting onze nationale top. Daaruit bleek dat over een periode van acht jaar, 23 sporters uit een groep van 352 sporters de top hebben bereikt. De onderzoeksgroep bestond aanvankelijk uit 178 sporters met het label ‘talent’ en 174 sporters zonder ‘status’. Slechts 1 sporter van de 23 uiteindelijke topsporters kwam uit de groep zonder status. Het merendeel was dus al geïdentificeerd als potential en doorliep het traject van talentontwikkeling met de daarbij horende extra faciliteiten en coaching (bron 3). Van Bottenburg, de Bosscher & Shibli (2010) hebben echter een andere kijk op deze bevindingen. Zij stellen dat als slechts 10% van de toekomstige topsporters vroegtijdig geïdentificeerd wordt - en dus ondersteund wordt in talentontwikkelingsprogramma’s - dat dan ook betekent dat 90% aan potentieel talent gemist wordt en dus niet de kans krijgt om zich (volledig) te ontwikkelen. Want iedere sporter die niet geselecteerd wordt krijgt automatisch ook minder kansen, of in ieder geval minder faciliteiten en coaching (bron 1, 4 en 5). Het is natuurlijk het kip-ei-verhaal. Maar het is goed om te weten dat er bij selectie ook een bepaalde mate van de-selectie plaatsvindt. Het piramidemodel (figuur 1) is een bekend model dat de verschillende fases van een sportloopbaan weergeeft. De aanname is dat een sporter jong begint met zijn sport en via een steile route en smaller wordende top de weg naar de absolute top(sport) bewandelt. Of deze aanname enigszins hout snijdt was de insteek van het onderzoek van Gublin en collega’s waarbij aan 256 Australische profsporters, waaronder 51 Olympische sporters, gevraagd werd hun sportloopbaan in kaart te brengen (bron 4). De onderzoekers keken zowel naar de relatie tussen de stijging van het competitieve niveau per leeftijdsfase, als de relatie tussen de doorloop van junioren naar senioren. Een talent kan in theorie dus instromen via een vereniging bij een lokale kernselectie, vanuit daar ieder jaar doorgroeien in de verschillende jeugdselecties en dan doorstromen naar het elite niveau. Dat is de bekende weg en is binnen het model de linkerzijde. Deze route van de piramide blijkt passend te zijn voor sporten zoals zwemmen, atletiek en turnen. Maar een sporter kan ook buiten het talentontwikkeling-systeem om doorgroeien naar de top. Laatbloeiers en/of overstappers zullen eerder de rechterzijde van het piramide model bewandelen. Deze route bleek vooral van toepassing binnen sporten zoals roeien, fietsen en kanoën (gemiddelde leeftijd 20,7 +- 5,5 jaar). Veel van de sporters in deze categorie startten hun sportcarrière in een andere sport en hebben dan meestal ook geen of minimale ervaring op junioren competitieniveau binnen zo’n sport. Voor de meer tactische sporten, voornamelijk teamsporten, was het piramide model minder passend. Teamsporters bleken een mix van beide routes te bewandelen. Waarbij junioren die op het hoogste niveau spelen, doorgaans eerst op een lager senioren niveau actief waren, om vanuit daar door te groeien naar het hoogste senioren niveau. Bij eerder onderzoek onder dezelfde populatie werd gekeken naar de ervaringen van de sporters en dan met name naar de randvoorwaarden en kritische momenten uit hun loopbaan (bron 6). Zo bleek dat gemiddeld genomen de sporters begonnen met sporten vanaf 8,4 jaar oud en pas hun eerste competitieve wedstrijd speelden toen ze net wat ouder waren dan 10 jaar. Dit is dus ouder dan wij in Nederland gewend zijn. Daarbij is het vermelden waard dat maar 6% van de respondenten maar één sport heeft beoefend. Het overgrote deel was in zijn jeugd actief geweest binnen twee of meer sporten, voordat zij op latere leeftijd gingen specialiseren. Rond hun 15e levensjaar begonnen de sporters te acteren op senioren niveau. De toppers bereikten na gemiddeld nog eens 8,2 jaar training de Olympische Spelen. De bijbehorende trainingsbelasting was ook progressief opgebouwd. Op het laagste juniorenniveau trainden de sporters gemiddeld 4,9 uur per week en op de piek van hun sportloopbaan werd er gemiddeld 21,8 uur per week getraind. De eerder genoemde onderzoeken geven zeker een waardevol beeld van de mogelijke randvoorwaarden en criteria voor een succesvolle sportloopbaan in een teamsport (bron 3, 4 en 6).

Het onderzoek van Guellich (bron 7) geeft ons een mooi inzicht in de sportloopbaan van de Duitse top- en de bijna-tophockeyers. Duitsland is steevast een land dat weet te presteren op internationale titeltoernooien bij het hockey. Duitsland kent een vergelijkbare sportcultuur en organisatie als die in ons land. Het onderzoek leert ons dat de toppers van de toekomst wel vroegtijdig in aanraking komen met georganiseerde sporten en ook met de hockeysport in het bijzonder. Maar dat hockey voor een geruime tijd in de kinderjaren slechts één van de sporten was die zij beoefenden en niet dé sport was die zij beoefenden. Er was dus veel ruimte en tijd om ook te experimenteren en ervaring op te doen in andere sporten. Hockey is in Duitsland en Australië niet zo’n grote sport als in Nederland. En in Nederland lijkt juist door de populariteit, in sporten zoals voetbal en hockey, de trend te ontstaan dat ouders hun kinderen zo vroeg mogelijk die sport laten beoefenen en dan ook heel veel energie en tijd in de beoefening van die sport stoppen (bron 4 en 5). In de hoop dat hun kroost later die gouden medaille omgehangen krijgt of dat ene profcontract verdient. Deze trend wordt ook wel ‘vroege specialisatie’ genoemd. Tegelijk is dan de vraag of huidige en toekomstige generaties van Nederlandse tophockeyers vroeg of laat specialiseren? Het fenomeen van vroege specialisatie is de afgelopen jaren een veel besproken topic geweest binnen de sportwetenschap. Het is namelijk gebleken dat jonge sporters die meer dan acht maanden per jaar binnen één sport trainen én daarnaast geen andere sport beoefenen, ruim een tweemaal grotere kans hebben op blessures door overbelasting dan hun leeftijdgenoten die meerdere sporten beoefenen. Vroege specialisatie leidt er waarschijnlijk ook toe dat een jonge sporter een minder divers aanbod van motorische vaardigheden tot zich kan nemen en veelal bezig is met eenzijdige, repeterende bewegingen. Daardoor rust het lichaam onvoldoende uit en mist een jonge sporter ook de motorische vaardigheden om mogelijke blessures effectief te voorkomen. Veel trainers, ouders en ook sporters hebben het idee dat door je vroeg te specialiseren in een sport je een grotere kans hebt om succesvol te zijn in die sport. Vroege specialisatie komt vooral voor in sporten zoals turnen, zwemmen, figuurschaatsen en schoonspringen. Overbelasting is één van de voornaamste oorzaken van vroegtijdige uitval binnen deze sporten, al bieden deze sporten nog wel een relatief breed pakket van motorische vaardigheden aan. Het zich steeds vroeger willen specialiseren wordt ook steeds vaker waargenomen bij eenzijdigere sporten zoals honkbal, tennis en teamsporten als voetbal en ook hockey. Met wederom veel vroegtijdige uitval door overbelasting gerelateerde blessures. Van de geblesseerde sporters komt 65% weer terug op het oude niveau. De overige sporters herstellen niet van de blessure of kunnen door de gevolgen van de blessure niet meer functioneren op het oude niveau (bron 2, 8, 9 en 10). Meisjes lijken gevoeliger te zijn voor overbelasting blessures binnen teamsporten dan jongens. Maar dit hangt ook erg af van de sport die beoefend wordt. Meisjes die basketballen hebben een vier maal zo hoge kans op een overbelasting blessure dan jongens. Maar worden jongens en meisjes vergeleken binnen voetbal, dan is er geen verschil zichtbaar. Let wel: deze resultaten komen uit een Amerikaans onderzoek waarbij voetbal (soccer) een heel andere status heeft voor jongens dan bij ons in Nederland. De oorzaak dat gespecialiseerde sporters na een blessure hun oude niveau niet meer halen of uitvallen is niet altijd fysiek (bron 2 en 8). Een groot deel van de jonge sporters heeft te maken met de angst om weer een blessure op te lopen en heeft onvoldoende coping (hoe ermee om te gaan) mogelijkheden om deze angst naast zich neer te leggen. Geheel onterecht is die angst niet. Uit een analyse onder 118 jonge sporters die een voorste kruisbandoperatie hadden ondergaan wist 66,1%, die na één jaar speelklaar bevonden waren, weer op hun oude niveau te acteren. Ook is waargenomen dat jonge sporters die zich vroeg specialiseren gemiddeld meer te maken hebben met stressverschijnselen en burn-out klachten. Een overvol wedstrijdprogramma, maar ook de druk om te presteren die de sporters zichzelf opleggen en/of ervaren, worden genoemd als de belangrijkste oorzaken bij een burn-out. Om de gevolgen van vroeg specialiseren, dan wel vroege specialisatie sporten te beperken worden er in de literatuur enkele richtlijnen benoemd. Zo zouden jonge sporters nooit meer uren per week moeten trainen dan hun kalenderleeftijd. En het totaal aantal trainingsuren moet niet hoger zijn dan 16 uur per week. Dit met het gedachtegoed dat kinderen dan nog voldoende tijd hebben om aan andere activiteiten, zowel georganiseerd als ongeorganiseerd, deel te nemen. Hierdoor is er dus voldoende tijd om andere motorische vaardigheden op te doen, zoals bij buitenspelen (bron 8). Tegelijk erkennen ook s…

tags: #australie #hockey #mannen #geschiedenis