Handbal is een dynamische en snelle sport met een eigen jargon. Deze woordenlijst helpt je de belangrijkste termen van negen letters te begrijpen, zodat je het spel beter kunt volgen en erover kunt praten.
Algemene Termen
- Achterhand: Een speler kan de bal achter de rug langs spelen, dit wordt vaak gedaan om een tegenstander te verrassen.
- Aanvalster: Een speler die primair gericht is op het scoren van doelpunten.
- Hoekbal: Een manier om het spel te hervatten wanneer de bal over de zijlijn is gegaan. De hoekbal wordt genomen vanaf de hoek van het veld, dicht bij de plek waar de bal over de lijn ging.
- Strafworp: Een vrije worp die wordt toegekend na een overtreding. De strafworp wordt genomen vanaf de zevenmeterlijn.
- Zeven-meter: Een strafworp toegekend na een zware overtreding of een overtreding die een duidelijke scoringskans ontnam.
- Overgooier: Een speler die de bal overgooit naar een andere speler.
Speltechnieken en Tactieken
- Afhouden: Het gebruik van je lichaam om een tegenstander op afstand te houden, zodat deze de bal niet kan afpakken. Belangrijk is om de bal in beweging te houden om te voorkomen dat je wordt bestraft voor afhouden.
- Waterpolonaise: Een figuurlijke term die verwijst naar een reeks van snelle passes en bewegingen tussen spelers, vergelijkbaar met de vloeiende bewegingen in waterpolo.
- Omschakelen: De snelle overgang van aanvallen naar verdedigen, of omgekeerd. Dit vereist snelle besluitvorming en reactievermogen van alle spelers.
Mentaliteit en Gedrag
- Overijverig: Een speler die te graag wil, wat kan leiden tot onnodige fouten of overtredingen.
Gerelateerde Termen (Hockey)
Hoewel de focus ligt op handbal, zijn er enkele overlappende termen met hockey die inzicht kunnen geven in sportterminologie in het algemeen.
- Bully: Een manier om het spel te hervatten na een blessure of andere onderbreking, waarbij twee spelers van verschillende teams proberen de bal te bemachtigen.
- Corner: Een spelsituatie in hockey, vergelijkbaar met een vrije worp in handbal, waarbij een team een kans krijgt om te scoren vanuit een bepaalde positie op het veld.
- Dummy: Een schijnbeweging om een tegenstander te misleiden.
- Give and go: Een snelle pass gevolgd door een loopbeweging om de bal direct terug te ontvangen.
- Haringtruc: Een passeertechniek waarbij de speler de bal aan de ene kant van de tegenstander speelt en er zelf aan de andere kant langs loopt.
- In-out: Een loopbeweging zonder bal om ruimte te creëren voor teamgenoten.
- Jab: Een snelle prikbeweging met de stick om de bal van een tegenstander af te pakken (hockey).
- Kaatsen: Het direct doorspelen van de bal zonder deze eerst aan te nemen.
- Looplijn: De route die een speler neemt om vrij te lopen en aanspeelbaar te zijn.
- Mandekking: Een verdedigende tactiek waarbij elke speler verantwoordelijk is voor één specifieke tegenstander.
- Neerhalen: Het onreglementair stoppen van een tegenstander door deze onderuit te trekken of te duwen (hockey).
- Push: Een pass waarbij de bal met een duwbeweging wordt gespeeld (hockey).
- Quick pass: Een snelle, korte pass om de bal snel naar een teamgenoot te verplaatsen (hockey).
- Rebound: Een bal die na een schot op doel weer het veld in komt.
- Scoop: Een techniek waarbij de bal met een scheppende beweging de lucht in wordt gespeeld (hockey).
- Tackleback: Een verdedigende loopactie waarbij het team dat de bal heeft verloren, snel probeert deze terug te winnen (hockey).
- Uitverdedigen: Het opbouwen van het spel vanuit de verdediging (hockey).
- Verkorte slag: Een korte en snelle slagtechniek om de bal nauwkeurig over korte afstanden te spelen (hockey).
- Wisselen: Het vervangen van spelers tijdens de wedstrijd.
- Zonedekking: Een verdedigende strategie waarbij spelers verantwoordelijk zijn voor een specifiek gebied in plaats van een specifieke tegenstander (hockey).
Lees ook: Alles over het WK Handbal voor Vrouwen
Lees ook: Oliveo Handbal Heren 1: Alles wat je moet weten
Lees ook: Hemelvaart Handbal: Programma en Meer
tags: #handbal #woordenlijst #9 #letters