Voetbal is een wereldwijde sport met een eigen taal. Of je nu een doorgewinterde fan bent of net begint met het kijken van wedstrijden, het begrijpen van de gebruikte termen is essentieel om de sport volledig te kunnen waarderen. Dit artikel biedt een overzicht van veelvoorkomende voetbaltermen in zowel het Nederlands als het Engels, waardoor je jouw voetbalvocabulaire kunt uitbreiden.
Inleiding
De voetbalwereld is rijk aan jargon, afkomstig uit verschillende talen. Vooral het Engels heeft een grote invloed gehad op de voetbaltaal, mede doordat de sport in Engeland is ontstaan. Dit artikel duikt in de wereld van voetbaltermen, waarbij zowel de Nederlandse als Engelse benamingen aan bod komen, om zo een compleet mogelijk beeld te schetsen.
Geschiedenis van Voetbaltaal in Nederland
Voetbal is van oorsprong een Engelse sport, die vanaf de negentiende eeuw over de hele wereld begon aan te slaan. In Nederland was HFC uit Haarlem in 1879 de eerste voetbalclub. Sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder was eind negentiende eeuw namelijk een elitaire bezigheid. De afkorting stond voor ‘Haarlemsche Football Club’. Geen ‘voetbalclub’ dus, maar ‘football club’.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog brak voetbal door bij andere bevolkingsgroepen. In die jaren maakten jongens en mannen uit heel Nederland kennis met deze sport tijdens een gedwongen verblijf in het leger. Om dit te voorkomen zette de legerleiding de soldaten aan het voetballen. De soldaten die na de oorlog huiswaarts keerden, richtten meteen hun eigen clubs op.
In 1895 ergerde taalkundige en strijdbaar socialist Hendrik C. Muller zich nog verschrikkelijk aan het Engelse voetbaltaaltje. Met Muller spraken veel taalkundigen schande van dit oprukkende Engels in de Nederlandse taal. In 1909 stuurde de bond een circulaire aan de sportpers met ‘het verzoek te willen bevorderen, in sport- en in de eerste plaats in voetbalberichten, zooveel mogelijk het gebruik van Engelsche termijnen te vermijden en die te vervangen door Nederlandsche woorden’.
Lees ook: Passie en Kritiek NAC Breda Ultras
Basisvaardigheden en Acties
- Aannemen: Het controleren van de bal met verschillende delen van het lichaam, zoals de binnenkant of buitenkant van de voet, de wreef, het bovenbeen, de borst of de onderkant van de voet.
- Passen: Het spelen van de bal naar een medespeler.
- Schieten: Het trappen van de bal met de voet, met als doel de bal voort te bewegen of een doelpunt te scoren.
- Afwerken: Het ondernemen van een doelpoging met als doel een doelpunt scoren. Dit kan via de voet (schieten) of via het hoofd (koppen).
- Dribbelen: Het voortbewegen in het veld met de bal aan de voet, door de bal continu kleine tikjes vooruit te geven.
- Kaatsen: Het spelen van de bal in één balcontact, zonder de bal eerst aan te nemen.
- Voorzet geven: Een pass (over de grond of door de lucht) richting een medespeler, waaruit de medespeler direct een doelpoging kan ondernemen.
- Passeeractie: Een actie met de bal waarmee je probeert een tegenstander voorbij te komen (te passeren). Dit kan via diverse schijnbewegingen en/of dribbels.
- Volley: De bal in één keer uit de lucht schieten, zonder dat de bal de grond heeft geraakt.
- Stift: Wanneer een bal met een boogje over de keeper wordt geschoten.
Tactiek en Strategie
- Aanspeellijn: Een denkbeeldige lijn tussen twee spelers die de bal naar elkaar toe passen.
- Afschermen van de bal: Het beschermen van de bal door het lichaam tussen de bal en de tegenstander te plaatsen.
- Afsnijden van de pass: Het onderscheppen van een pass van de tegenstander, of het voorkomen van een pass van de tegenstander.
- Breedtespel: Het zijwaarts (breed) spelen van de bal, vaak als er ruimte aan de zijkanten ligt.
- Dieptespel: Het voorwaarts achter de verdedigers (diep) spelen van de bal.
- Druk zetten: Het voorkomen dat de tegenstander de bal vooruit kan spelen. Ook wel storen genoemd.
- Kantelen: Het gezamenlijk bewegen van het team naar de kant waar de tegenstander balbezit heeft.
- Lokken: Het verleiden van een tegenstander om een bepaalde actie te ondernemen, bijvoorbeeld om ruimte elders te creëren.
- Omschakelen: Het snel overschakelen van de aanvallende naar de verdedigende organisatie (of andersom) na balverlies of balverovering.
- Organisatie: De samenhang van de formatie en de afspraken die een trainer maakt met een team.
- Positiespel: Het positie kiezen van een geheel team, waarbij spelers weten waar ze moeten lopen.
- Ruimtedekking/Rugdekking: Het ondersteunen van een medespeler tijdens het verdedigen.
- Veldbezetting: De opstelling van het team binnen het veld.
- Veld groot maken: De spelers ver uit elkaar laten staan, zodat er meer ruimte ontstaat tussen de spelers.
- Veld klein maken: De spelers dicht bij elkaar laten staan, zodat er minder ruimte ontstaat op het veld.
- Gegenpressing: Wanneer een elftal de bal verliest, is het idee om niet direct om te schakelen in een verdedigende organisatie, maar juist zo hoog mogelijk op het veld druk te zetten op de bal.
Spelers en Posities
- Balbezittende tegenstander: De speler van de tegenstander die op dat moment de bal in bezit heeft.
- Directe tegenstander: De speler van de tegenstander die op dezelfde positie speelt als jij.
- Neutrale speler: Een speler die tijdens positie- of partijspellen bij de partij hoort die op dat moment balbezit heeft. Ook wel kameleon genoemd.
- Vleugelspelers: De aanvallers die aan de buitenkant van het veld staan.
- Voorstopper: Een van de centrale verdedigers die tegenover de spits van de tegenstander staat.
- Box-to-box player: Een voetballer die succesvol aan beide kanten van het veld uit de voeten kan, dus zowel verdedigend als aanvallend kan spelen.
- Midfield anchor: Een betrouwbare, verdedigende middenvelder wiens belangrijkste doel is om dicht bij de verdediging te blijven om aanvallen van de tegenpartij in de kiem te smoren.
- Target man: Een lange spits die meestal bereikt wordt met kruispasses, lange ballen en hoge schoten vanwege hun enorme lengte en talenten als afmaker.
- Poacher / Fox in the box: Een sluwe en vaardige spits die extreem gevaarlijk is in het zestienmetergebied.
Situaties en Spelmomenten
- Spelhervatting: De manier waarop het spel wordt hervat na een onderbreking, bijvoorbeeld door een aftrap, inworp, vrije trap, corner, achterbal of penalty.
- Buitenspel: Een spelsituatie waarbij een aanvaller zich op de helft van de tegenstander bevindt en dichter bij de doellijn is dan de bal en de voorlaatste verdediger op het moment dat de bal naar hem wordt gespeeld.
- Ondertal: Een situatie waarin een team minder spelers heeft dan de tegenstander in een bepaald gebied van het veld.
- Overtal: Een situatie waarin een team meer spelers heeft dan de tegenstander in een bepaald gebied van het veld.
- Doelpoging: Als een speler een poging doet om te scoren.
- Blessuretijd: Dit is de extra tijd die de scheidsrechter bij de negentig minuten optelt.
- Verlenging: Wanneer er een winnaar uit de wedstrijd moet komen, komt er vaak nog een half uur extra speeltijd bovenop de oorspronkelijke negentig minuten.
- Slotoffensief: Zeer aanvallend spel in de slotfase van de wedstrijd om zo alsnog een goed resultaat op het scorebord te zetten.
Overige Termen
- Dekken: Betekent dat een verdediger de aanvaller probeert te isoleren van zijn medespelers.
- Ingrijpen: Een verdedigende handeling waarbij een speler een poging doet om de bal af te pakken.
- Onderlinge afstand: De afstand tussen spelers onderling.
- Positioneel: De positie van een speler op het veld.
- Verdedigende houding: De juiste houding tijdens het verdedigen om te voorkomen dat de tegenstander scoort en om de bal te kunnen afpakken.
- Voetballen: Een spel waarbij de bal met meerdere delen van het lichaam gespeeld mag worden, behalve met de armen en de handen.
- Wisselvak: De plek waar de wisselspelers zich bevinden.
- All ball: Dat wordt gezegd als een speler probeert de bal af te pakken, maar alleen de bal raakt in plaats van de medespeler.
- Back of the net: Een favoriete term van commentatoren om te beschrijven hoe de bal de lijn over gaat en het net kust, oftewel: er een doelpunt wordt gemaakt.
- Ball-to-hand: De bewering dat het contact tussen de hand en de bal per ongeluk plaatsvond, en daardoor niet zou moeten resulteren in een vrije trap.
- Bicycle kick: De beweging van een voetballer die omhoog springt, beide voeten in de lucht gooit en een ‘fietsende’ beweging maakt om de bal in de tegenovergestelde richting van de kijkrichting te schoppen. Dit staat ook wel bekend als de overhead kick.
- Boot it: Een instructie die teamgenoten geven aan een speler die de bal met volle kracht weg moet schoppen, om er maar vanaf te zijn.
- Brace: Een woord dat je gebruikt als iemand twee goals in één wedstrijd maakt.
- Chip shot: Een trap vanaf de onderkant van de bal om die de hoogte in te sturen om vervolgens over de tegenstander heen te gaan.
- Class act: Het werk van een speler of coach die het verdient om geprezen te worden, met name vanwege zijn of haar houding en manieren buiten het veld.
- Clean sheet: De onderscheiding die een ploeg of keeper verdient als er de hele wedstrijd geen tegendoelpunt is geweest.
- Cleats: De plastic of metalen noppen onder voetbalschoenen. Deze term wordt ook gebruikt voor de kicksen zelf.
- Clinical finish: Een uitstekend schot dat tot een doelpunt leidt.
- Cracker: Een adembenemende voetbalwedstrijd of een buitengewoon doelpunt, met name van lange afstand.
- Dive: De overdreven vallende beweging van een speler om de scheidsrechter te misleiden, zodat er gefloten wordt (in het voordeel van hem/haar en diens team).
- Dummy run: Een sprintje van een aanvallende voetballer die niet aan de bal is, om ruimte te creëren voor de teamgenoot die wél de bal heeft.
- Feint / Flip Flap: Het dribbelen met de bal in richting A direct nadat er zogenaamd in richting B werd gedribbeld, met een schijnbeweging.
- First-time ball: De bal in één enkele beweging passen naar een teamgenoot.
- Flick-on: Een beging waarbij een aanvallende voetballer de bal met de voet of het hoofd raakt als die voorbij komt, zonder de bal eerst onder controle te krijgen.
- Game of two halves: Een cliché dat commentatoren gebruiken voor een wedstrijd met grote verschillen tussen beide helften, in zowel spelverloop als score.
- Hairdryer treatment: De felle uitbranders die spelers krijgen van hun coach, meestal in de kleedkamer.
- Hard man: Een speler die berucht is om een harde, fysiek en assertieve voetbalstijl.
- Hoof: Doelloos de bal met veel kracht richting het doel van de tegenpartij trappen.
- Hospital ball: Een onzinnige pass richting twee spelers van verschillende ploegen vlak bij elkaar, die tot ongelukken zou kunnen leiden.
- Howler: Een onverklaarbare fout van een voetballer die meestal duur uitpakt.
- Hug the line: De instructie die vleugelspelers krijgen om dichter bij de zijlijnen te blijven, met name wanneer ze vooruit dribbelen.
- In his/her pocket: Dit verwijst naar een voetballer die een speler van de tegenpartij domineert.
- Line-o: Een van de bijnamen van de assistent-scheidsrechters die aan de zijlijn werken.
- Lost the dressing room: Een uitdrukking voor een situatie waarin de coach de controle over zijn spelers en hun respect kwijt is.
- Man on: De harde roep om een teamgenoot te laten weten dat er een tegenstander aankomt of dat die al gevaarlijk dichtbij is.
- Minnows: Een klein elftal uit een lagere divisie met beperkte middelen.
- Nutmeg: De bal door de benen van een opponent spelen.
- Off the line: Voorkomen dat de bal over de zij- of achterlijn gaat: clearing the ball.
- On paper: Een uitleg van hoe een pot in theorie zou kunnen verlopen, waarbij het scenario gebaseerd is op eerdere statistieken en omstandigheden.
- Park the bus: Enorm verdedigend spelen om maar geen enkel tegendoelpunt te hoeven incasseren.
- Play on: Een op mogelijk controversiële wijze afgepakte bal waarbij de scheidsrechter niet fluit, omdat hij/zij geconcludeerd heeft dat er geen reden is om de wedstrijd stil te leggen.
- Pea roller: Een zwakke doelpoging die geen enkele bedreiging vormt voor het verdedigende elftal.
- Put in a shift: De situatie waarin een speler doet wat ie moest doen, maar geen sterke indruk maakt en geen stempel drukt op de wedstrijd.
- Row Z: De tribune-rij die het verst van het veld af is.
- Run it off: Een instructie voor een speler met een kleine blessure om gewoon door te spelen.
- Sacked: Dat betekent ontslagen.
- Showboat: Pronken bij de fans na een voorsprong te hebben veiliggesteld, inclusief onnodige frivole trucjes en bewegingen.
- Sitter: Een schokkende misser van een aanvaller die naar verwachting simpel had kunnen scoren.
- Switch play: De bal plotseling van de ene naar de andere flank bewegen, meestal door middel van een lange pass.
- Aansluitingstreffer: Wanneer een team met twee doelpunten achterstaat, maar vervolgens een doelpunt maakt en terugkomt in de wedstrijd.
- Achilleshiel: Het zwaktepunt van een elftal.
- Angstgegner: Een tegenstander tegen wie een team het vaak lastig heeft en waartegen vaak ongelukkig wordt verloren.
- Assist: Een pass of voorzet waaruit een medespeler een doelpunt maakt.
- Catenaccio: Dit is een speelstijl die zijn oorsprong in Italië kent. Het gaat hierbij om een erg verdedigende speelwijze waarbij een elftal hoopt vervolgens toe te slaan in de counter.
- Counter: Vliegensvlug een verdedigende situatie omzetten in een tegenaanval.
- Crosspass: Een lange bal over de breedte van het veld om het spel te verleggen.
- Derby: Een voetbalwedstrijd tussen twee rivaliserende ploegen.
- Een-tweetje: Een simpele combinatie waarbij een speler de bal naar een ploeggenoot speelt, zelf doorloopt en de bal direct weer terugkrijgt.
- Halfspaces: Wanneer je een veld verticaal opdeelt in vijf stroken gaat het hierom de twee vlakken tussen de buitenkant en de middelste strook.
- Hattrick: Wanneer een speler in een wedstrijd drie doelpunten maakt.
- Knijpen: Naar binnenkomen.
- Mentaliteit: Met welke instelling je het voetbal benadert.
- Muurligger: Dit is een nieuw fenomeen in het voetbal. Bij een vrije trap ligt er tegenwoordig vaak een speler op zijn rug achter de muur.
- Panenka: Een penalty waarbij de nemer de bal recht door het midden stift.
- Panna: Wanneer een voetballer de bal bij zijn tegenstander door zijn benen speelt.
- Publiekswissel: Wanneer een speler zodanig goed gespeeld heeft dat zijn trainer hem wil belonen met een applaus van het publiek.
- Schwalbe: Wanneer een speler net doet alsof er een overtreding op hem wordt gemaakt.
- VARDit: is de Engelse afkorting voor de Video Assistant Referee.
Lees ook: Kleding en benodigdheden Uganda
Lees ook: Steun het Nederlands Elftal met stijl
tags: #voetbal #termen #engels #nederlands