Honkbal en softbal zijn populaire sporten die over de hele wereld worden gespeeld. Beide sporten vereisen een team van spelers met verschillende posities die samenwerken om te winnen. In dit artikel zullen we de verschillende posities in het honkbal en softbal uitleggen, evenals de taken en verantwoordelijkheden van elke positie. Honkbal en softbal combineren de elementen strategie, teamwerk en fysieke uitdaging op een perfecte manier.
De Posities in het Veld
Elk team in honkbal en softbal bestaat uit negen spelers die elk een specifieke positie in het veld innemen. Deze posities zijn onderverdeeld in twee hoofdgebieden: het binnenveld en het buitenveld.
Het Binnenveld
Het binnenveld is het gebied dat wordt begrensd door de vier honken: het eerste honk, het tweede honk, het derde honk en de thuisplaat. De posities in het binnenveld zijn:
- Pitcher (Werper)
Elke slagbeurt begint met de pitcher. De pitcher staat in het midden van het binnenveld, op de werpplaat, een rechthoekige rubberen mat op de grond met een afmeting van 61 bij 15 centimeter. De werpplaat ligt 18,45 meter vanaf het achterste punt van de thuisplaat, waar de slagspeler en de catcher staan. De taak van de pitcher is om de bal naar de slagman te gooien, met als doel om een 'uit' te veroorzaken. Dit kan worden bereikt door een slag (strike) te gooien, waarbij de slagman naar de bal slaat maar mist, of door de slagman te dwingen om de bal in het spel te brengen, waarna de verdediging hem kan uitschakelen. Bij fast-pitch softbal gooien de pitchers hun worpen met een hoge snelheid en een ronddraaiende armbeweging, ook wel de windmolen genoemd. Bij deze beweging maakt de werpende arm een grote cirkel terwijl de pitcher een stap naar voren zet met het tegenovergestelde been van de werphand.
Pitchers hebben misschien wel de enige positie in welke sport dan ook waarbij één speler het tempo van de wedstrijd in handen heeft. Aangezien er bij honkbal geen klok loopt zoals bij voetbal, basketbal of Amerikaans voetbal, is de pitcher de heerser over de tijd. Deze speler kan namelijk extra de tijd nemen tussen worpen door of juist snel ballen achter elkaar in het slaggebied gooien, voordat de slagspeler daar goed en wel klaar voor is. Aan het begin van de wedstrijd wordt de pitcher die op het veld gaat staan de 'startende pitcher' genoemd. De manager van een team kan op elk moment gedurende de wedstrijd de starter wisselen met een invaller. Soms worden invallers ingezet aan het eind van de wedstrijd wanneer de score gelijk op gaat. Deze invallers worden ingezet om een paar slagspelers uit te maken en zo een mogelijke comeback van de tegenpartij een halt toe te roepen. Behalve het werpen van de bal is het ook de taak van de pitchers om honklopers van de tegenpartij in de gaten te houden die honken proberen te stelen. De pitcher moet ervoor zorgen dat lopers worden 'vastgehouden', wat betekent dat ze worden ontmoedigd om door te lopen naar het volgende honk.
Lees ook: Het leven van Harry Kruyssen
- Catcher (Achtervanger)
Catchers zitten gehurkt achter de thuisplaat om hun voornaamste taak uit te voeren: het vangen van de bal die de pitcher werpt. Behalve het vangen van aangegooide ballen, geven catchers tekens aan de pitcher over wat voor bal deze moet gooien en waarnaartoe. Catchers werken samen met de midden-binnenvelders (de korte stop en de tweede honkspeler) om te roepen waar spelers zich moeten opstellen om de bal terug te gooien als een slagspeler de bal het buitenveld in slaat. Catchers kunnen veel strikes stelen door de aangegooide bal op een bepaalde manier te vangen, en weten hoe ze elke pitch er goed kunnen laten uitzien zodat de scheidsrechter je het voordeel van de twijfel geeft [bij 'close pitches'].
De catcher of achtervanger vervult een hele belangrijke rol. Hij kan als enige veldspeler het hele veld goed overzien en van hem wordt daarom verwacht dat hij aanwijzingen geeft op spannende momenten in het spel. Aan de catcher is de taak om alle ballen die de pitcher werpt, hoe moeilijk ook, te stoppen. Als de catcher een bal doorlaat dan betekent dat meestal dat de lopers op de honken tenminste één honk kunnen opschuiven. Staat er een loper op het derde honk als de bal niet door de catcher wordt gestopt, betekent dat vaak een punt voor de tegenpartij als de loper de thuisplaat veilig weet te bereiken. Als de catcher de aangegooide bal vangt en een honkloper probeert van het eerste naar het tweede honk of van het tweede naar het derde honk te lopen dan moet hij razendsnel reageren. Hij springt dan op uit zijn gehurkte stand en gooit in één vloeiende beweging de bal hard naar het tweede of derde honk. De honkman kan dan proberen de honkloper uit te tikken.
- Eerste Honk
Deze binnenvelder staat bij het eerste honk. Daarnaast moet hij worpen van de andere binnenvelders vangen. Wanneer er geen lopers van de tegenpartij op het honk staan en een grondbal wordt geslagen naar de tweede honkspeler, derde honkspeler, korte stop of pitcher, gooien die binnenvelders de bal naar de eerste honkspeler, die deze moet vangen met minimaal één voet op het eerste honk. Vanwege deze verantwoordelijkheid worden spelers op het eerste honk vaak getraind in het vangen van ballen en dragen ze meestal een iets grotere handschoen om ballen te kunnen vangen die hoog of wijd worden gegooid of stuiteren voor hun handschoen. De honkmannen zijn de infielders die tot taak hebben om de honken te bewaken. Zij moeten proberen om de honklopers uit te maken. Dat kan door het uittikken van een honkloper. Als een honkloper door een veldspeler met de handschoen waar de bal inzit, wordt aangetikt op het moment dat die honkloper geen contact heeft met een honk, is hij uit. Als er sprake is van een gedwongen loop dan is het voldoende als de honkman met zijn voet het honk aantikt voordat de loper dat honk bereikt. Daarbij moet die honkman wel de bal in zijn hand of handschoen hebben. De honkloper die op het eerste honk staat op het moment dat de volgende speler uit zijn team de bal het veld in slaat moet van het eerste naar het tweede honk lopen. Dan is er sprake van een gedwongen loop van het eerste naar het tweede honk. Wordt de geslagen bal goed verwerkt en komt die heel snel bij de tweede honkman hoeft hij alleen het honk aan te tikken voordat de loper dat honk bereikt.
- Tweede Honk
De standaardpositie van de tweede honkspeler is rechts van de eerste honkspeler, tussen het eerste en het tweede honk. Deze spelers moeten heel veelzijdig zijn. Dit is omdat de korte stop langere ballen moet gooien vanaf de andere kant van het tweede honk naar het eerste honk. Tweede honkspelers hebben ook een belangrijke rol bij het maken van een dubbelspel: wanneer een loper op het eerste honk staat, zullen teams proberen om zowel de loper als de slagspeler in hetzelfde spel uit te maken wanneer een grondbal wordt geslagen. Als de bal bijvoorbeeld naar de pitcher, korte stop of derde honkspeler wordt geslagen, zullen deze binnenvelders de grondbal fielden en naar het tweede honk gooien. De tweede honkspeler of korte stop staat in de buurt van het honk in afwachting van de bal om hem te vangen, het honk aan te tikken en de bal vervolgens snel naar het eerste honk te gooien in de hoop de loper die de grondbal had geslagen, uit te maken. Tweede honkspelers werken ook samen met korte stops in een leidende rol. Wanneer een bal naar het buitenveld wordt geslagen, moeten deze middelste binnenvelders communiceren waar spelers zich moeten opstellen, zodat de verdediging de bal terug kan gooien naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers het volgende honk bereiken.
- Korte Stop
De gebruikelijke positie van de korte stop is tussen het tweede en derde honk. Deze moet in een groot gebied allerlei soorten ballen fielden. Als een grondbal zachtjes net rechts van de pitcher wordt geslagen, moet de korte stop naar voren gaan, de bal fielden en snel naar het eerste honk gooien om de loper uit te maken. De korte stop moet ook grondballen fielden die scherp geslagen worden net links van de handschoen van de derde honkspeler, in een gebied dat de '5-6 hole' heet, vernoemd naar de algemene scorekaartterminologie: de speler op het derde honk wordt aangeduid met een '5' en de korte stop met een '6'. Wanneer de bal daarheen wordt geslagen, moet de korte stop hem fielden terwijl hij naar rechts loopt. Vaak gebeurt dit met de handschoen dwars voor het lichaam, waarbij de bal backhands wordt gestopt en vervolgens in de andere richting wordt teruggegooid om te proberen de loper naar het eerste honk uit te maken. De korte stop moet over het binnenveld rennen tijdens een slagbeurt. Als een bal het buitenveld wordt ingeslagen, is deze speler als het ware de aanvoerder die de andere spelers instrueert waar ze zich moeten opstellen en waar ze naartoe moeten gaan, zodat de bal teruggegooid kan worden naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers te veel honken opschuiven. Net als tweede honkspelers kunnen korte stops ook dubbelspel maken. Net als de midden-binnenvelder ontvangen korte stops worpen bij het tweede honk van pitchers, derde honkspelers en tweede honkspelers vanuit grondballen wanneer een loper bij het eerste honk is. Ze moeten de bal snel vangen, het tweede honk aantikken en de bal snel terug naar het eerste honk gooien.
Lees ook: Wendy Bussum Honkbal: Jouw nieuwe team?
- Derde Honk
Deze speler staat bij het derde honk. Als een rechtshandige slagspeler een krachtige bal slaat en iets voor de pitch staat, slaat deze de bal vaak naar links, waarbij de bal richting het derde honk of de linkerveldlijn wordt geslagen. Dit soort ballen kunnen extra hard worden geslagen vanwege de hoek en kracht van de slag, zodat ze met een enorme snelheid op de derde honkspeler af komen. Zodra ze een van deze lastige grondballen hebben gefield, moeten derde honkspelers de bal over het veld heen naar het eerste honk gooien: een van de langste worpen in het spel. Maar derde honkspelers moeten niet alleen diep (of ver van de thuisplaat) spelen om meer tijd te krijgen om deze grondballen te fielden. Ze moeten ook klaarstaan om ballen te fielden die zachtjes naar het derde honk worden geslagen of die met een stootslag ('bunt') worden geslagen, een techniek waarbij een slagspeler de bal niet met een zwaai slaat, maar in een stilstaande positie met de knuppel boven de plaat. Zogenaamde 'dragbunts', waarbij spelers de bal met een korte stootslag langs een honklijn slaan en dan naar het eerste honk sprinten, komen vaak voor bij softbal. Spelers op het derde honk moeten daarom snel zijn om naar voren te rennen, de bal te fielden en naar het eerste honk te gooien.
Het Buitenveld
Het buitenveld is het grasgebied tussen het kale binnenveld en de rand van het veld. De posities in het buitenveld zijn:
- Middenvelder
De middenvelder is een van de drie spelers in het buitenveld. Alle buitenvelders hebben als taak het vangen van hoge ballen, het fielden van grondballen en het gooien van ballen naar binnenvelders. Ze hebben het beste bereik en het beste atletisch vermogen in het buitenveld. Ze moeten grote hoeken kunnen nemen en moeten snel zijn om hoge ballen snel te bereiken. Middenvelders fungeren bij de meeste teams ook als de aanvoerder van het buitenveld. Ze instrueren de links- en rechtsvelder waar ze moeten spelen, afhankelijk van de spelsituatie en de neiging van de slagspeler op de plaat om de bal een bepaalde kant op te slaan.
- Rechtsvelder
De rechtsvelder speelt aan de rechterkant van het buitenveld, tussen het tweede en eerste honk. Maar net als bij honkbal zie je bij softbal meer defensieve verschuivingen waarbij spelers uitwijken naar een andere plaats dan hun normale positie om de voorkeursslagen van een slagspeler te benutten. In deze gevallen wordt het voor buitenvelders steeds belangrijker om niet alleen uit te blinken in het vangen van hoge ballen, maar ook in het fielden van grondballen en ze naar het eerste honk te gooien.
- Linksvelder
De linksvelder verdedigt het buitenveldgebied vanaf het tweede honk tot de linkerfoutlijn. Vaak wordt de bal door rechtshandige spelers hard naar een kant van het veld geslagen, en de linksvelder moet de bal dan naar de thuisplaat kunnen gooien. De linksvelder moet ook goed kunnen reageren op de lastige ballen die naar dat deel van het buitenveld worden gegooid. Als een rechtshandige slagspeler de bal hard naar het linkerveld slaat, spint de bal zodanig dat deze naar de linkerveldlijn afbuigt. Hetzelfde geldt wanneer een linkshandige slagspeler het tegenovergestelde doet en een bal naar het linkerveld slaat. Maar de curve van de bal vanaf de knuppel van beide soorten slagspelers is anders: een bal die van de knuppel van een linkshandige slagspeler komt, heeft een scherpere curve dan een afbuigende slag die geslagen wordt door een rechtshandige slagspeler.
Lees ook: Wat is het verschil?
Algemene Taken van de Spelers
Hoewel elke positie zijn eigen specifieke taken heeft, zijn er ook enkele algemene taken die alle spelers moeten uitvoeren:
- Vangen: Alle spelers moeten in staat zijn om ballen te vangen, zowel hoge ballen als grondballen.
- Gooien: Alle spelers moeten in staat zijn om ballen nauwkeurig te gooien over verschillende afstanden.
- Fielden: Alle spelers moeten in staat zijn om grondballen te fielden en ze snel en nauwkeurig naar het juiste honk te gooien.
- Communicatie: Alle spelers moeten in staat zijn om effectief te communiceren met hun teamgenoten, zowel verbaal als non-verbaal.