In de dynamische wereld van volleybal en beachvolleybal, waar strategie en teamwork cruciaal zijn, kan een schijnbaar klein detail een aanzienlijke impact hebben op de uitkomst van een wedstrijd. Een van die details is de serve, en de implicaties ervan, met name in de context van kampioenschappen. Dit artikel duikt in de complexiteit van de serve in volleybal, onderzoekt de paradox dat serveren soms een nadeel kan zijn, en bespreekt mogelijke aanpassingen om het spel eerlijker te maken.
De Paradox van de Serve
Op het eerste gezicht zou je denken dat het in elke sport een voordeel is om te mogen beginnen. Vaak klopt dat: bij schaken heeft de witspeler een klein voordeel, bij tennis en squash geldt de service als een substantieel voordeel. Maar bij volleybal en beachvolleybal is het juist andersom. Tussen gelijkwaardige tegenstanders heeft de ploeg die de bal in het spel brengt, slechts een kans van ongeveer een derde om dit punt te winnen. Twee op de drie keer kan de tegenpartij de bal opvangen en succesvol counteren. De service gaat dan over naar de andere ploeg, die dan in het nadeel komt. Daarom is het op topniveau bij (beach)volleybal vrij zeldzaam als dezelfde ploeg drie of meer keer achter elkaar serveert.
Bij sporten waar je om en om serveert, zoals tennis, maakt het (afgezien van eventueel psychologisch voor- of nadeel) niet uit wie er begint met serveren. Als twee tennissers even goed zijn, hebben ze precies evenveel kans om de wedstrijd te winnen. Bij volleybal wint het team dat als eerste drie sets heeft gewonnen, bij beachvolleybal gaat het om twee gewonnen sets. Een set wordt gewonnen als een team 25 (volleybal) of 21 (beachvolleybal) punten heeft behaald, met minimaal twee punten verschil. De uitslag van een set kan dus 25-3 zijn, 25-23, 27-25, 33-31, etc. Een eventuele beslissende set - de vijfde set bij volleybal en de derde set bij beachvolleybal - gaat tot 15 punten.
Een voorbeeld uit het WK Beachvolleybal 2015
Waarom de regels nadelig uitpakken voor de partij die moet beginnen met serveren, laten we zien aan de hand van het WK beachvolleybal dat in 2015 in Nederland werd gehouden. Het Nederlandse duo Reinder Nummerdor en Christiaan Varenhorst haalde de finale en nam het daarin op tegen twee Brazilianen. Het was een hele spannende partij. De Nederlanders wonnen de eerste set vrij gemakkelijk met 21-12, maar verloren de tweede set ruim met 21-14. Er werd dus een beslissende derde set gespeeld. De Nederlanders waren hier in het nadeel, omdat ze moesten beginnen met serveren. De beslissende set ging erg gelijk op, en helaas trokken de Brazilianen aan het langste eind: 22-20.
Laten we nog eens naar die laatste set kijken. Nederland begint met serveren. Als Nederland zijn service houdt, moet het daarna nog een keer serveren. Nederland moet dus twee keer zijn eigen servicebeurt winnen om met 2-0 voor te komen. Brazilië hoeft echter maar één keer de service te houden. Als ze het eerste punt winnen, op de service van Nederland, staan ze 1-0 voor. Dan moeten ze zelf serveren. Als ze dat punt winnen, staan ze met 2-0 voor. Het is dus makkelijker voor Brazilië om met 2-0 voor te komen, dan voor Nederland.
Lees ook: Olympische basketbaltriomfen van Amerika
Vergeleken met de situatie waarin alle punten zouden worden gewonnen door het ontvangende team, hoeft Brazilië dan maar één keer de eigen servicebeurt te winnen om de set te winnen, en Nederland twee keer. Als ze om en om zouden serveren, zouden ze allebei maar één keer de eigen service te hoeven winnen om met twee punten verschil te winnen. Dit leidt ertoe dat als twee teams even goed zijn, de kans om de set te winnen bij beachvolleybal niet fiftyfifty verdeeld is. Als beide teams 1/3 van hun servicebeurt winnen, wint het team dat begint met serveren in 47,3 procent van de gevallen de set, en het team dat begint met ontvangen in 52,7 procent. Dat scheelt bijna 5 procent!
Ook als het ene team beter is dan het andere team, heeft de toss procenten impact op de kans om de set te winnen. Stel dat team 1 35 procent van de servicebeurten wint, en team 2 30 procent. Als team 1 begint met serveren, is de kans om de set te winnen minder dan 60 procent, als team 2 begint meer dan 64 procent. Ook hier beïnvloedt de toss de kans om de set te winnen met bijna 5 procent.
Terug naar de laatste set op het WK 2015. Uiteindelijk heeft Brazilië zeven keer een punt op eigen service gewonnen, en Nederland zes keer. Maar één keer meer dus. Nederland heeft gedurende de set vaak een servicebeurt meer voorgestaan dan Brazilië. Omdat Nederland het eerste punt begon met serveren, was dat echter niet genoeg. De toss heeft dus erg in het nadeel van de Nederlanders gewerkt.
Wetenschappelijk Onderzoek naar Puntentelling
Er zijn flink wat wetenschappers die zich over de puntentelling in sport hebben gebogen. Een scoresysteem wordt dan vaak benaderd als een statistische test. Ze gaan op zoek naar de meest efficiënte test om te bepalen welk team of welke speler het beste is.
Zoals we al hebben gezien voldoet volleybal niet aan de eerste eis. Dan regel 2. Je kunt er op een hele makkelijke manier voor zorgen dat je erachter komt wie de beste is: Speel gewoon heel lang door. Je zou bij tennis bijvoorbeeld niet om twee of drie gewonnen sets kunnen spelen, maar om dertig gewonnen sets. Dat geeft alleen wel praktische problemen, en is ook niet heel aantrekkelijk voor het publiek.
Lees ook: Volleybal: Alles over winnen
De Optimale Puntentelling volgens de Wetenschap
Hoe ziet die optimale puntentelling er volgens de wetenschap dan uit? Nu staat altijd vast hoeveel punten een speler moet winnen, bijvoorbeeld vijftien bij beachvolleybal, of zes games bij tennis. Dat zou moeten veranderen. Het zou erom moeten gaan wie het eerst een aantal punten, bijvoorbeeld vijf, méér heeft dan de tegenstander. Een wedstrijd kan dan eindigen in 5-0, 6-1 of 15-10. Deze strategie wordt in de praktijk gebruikt om medicijnen te testen. Bij proeven met medicijnen wil je testen of een medicijn wel of niet werkt. Als je genoeg informatie hebt, wil je zo snel mogelijk stoppen met de test om patiënten niet onnodig bloot te stellen aan medicijnen die niet werken of zelfs negatieve bijwerkingen hebben.
Daarnaast zou de puntentelling wel een element uit volleybal moeten bevatten. Als de service dominant is, moet de service naar degene gaan die het punt heeft verloren (play-the-loser ). Als serveren een nadeel is, moet de service gaan naar degene die het punt heeft gewonnen (play-the-winner). Echter, om niet met regel 1 in de knoei te komen, moeten er wat trucjes uit de kast worden gehaald, waar het niet gemakkelijker van wordt. Je begint bijvoorbeeld allebei een keer met serveren. Degene die het eerst vijf punten meer heeft dan de tegenstander wint, en krijgt een punt. Als je allebei een keer bent begonnen met serveren, is het 2-0, 1-1, of 0-2. Dit noem je een biformat en kun je vertalen in winst, gelijk spel of verlies.
De meest efficiënte puntentelling volgens de wetenschap is dus vrij ingewikkeld, wat de kijkcijfers waarschijnlijk niet ten goede komt. Verder is het de vraag of we wel willen dat de beste speler met een zo groot mogelijke kans wint. Een wedstrijd is extra leuk om naar te kijken als degene die achter staat nog de mogelijkheid heeft om terug te komen. Als halverwege al duidelijk is wie er gaat winnen, kun je net zo goed ophouden met kijken.
Een Simpele Aanpassing voor Eerlijkheid
Voor (beach)volleybal is er echter een simpele aanpassing mogelijk die de sport eerlijker maakt, en net zo leuk houdt om naar te kijken. Dat is ook de oproep van hoogleraar Frits Spieksma in Volley Techno, een blad voor volleybaltrainers: ‘Ga om en om serveren!’
Andere aspecten van volleybal
Volleybal is een balsport die je speelt in een team. Beide teams staan op hun eigen helft van het veld en proberen door tegen de bal te slaan of tikken de bal op de grond binnen de lijnen van het andere veld te krijgen. Wie het eerst het afgesproken aantal punten binnen heeft wint de set. Volleybal is een leuke en gezellige team sport. Het sporten in teamverband met leuke medespelers zorgt er voor dat je altijd gemotiveeerd bent. Volleybal wordt voornamelijk door vrouwen gespeeld. Dit wil echter niet zeggen dat het een vrouwensport is! Er zijn ook veel mannen die deze sport spelen, zowel op amateur niveau als op hoog niveau. Zo kun je veel wedstrijden spelen op clubniveau of op hoger niveau. Bij de volleybal kennen we namelijk ook het eredivisie niveau.
Lees ook: Alles over zand sokken en volleybal
Meestal wordt volleybal binnen gespeeld op een veld. Volleyballen doe je op een veld, dat gescheiden is door een net. Hoe ziet de rest van het veld er uit behalve dat net? En wat betekenen al die strepen en lijnen? Hoe hoog is het net? Het veld is rechthoekig. De 2 achterlijnen en de 2 zijlijnen horen bij het speelveld. Verder hebben we ook een aanvalslijn, ook wel de 3-meterlijn. De servicezone is een strook achter de achterlijn van 9 meter breed. Exact boven de middellijn vinden we het net. Dit is bevestigd op een hoogte van 2.43 meter. Dit is alleen bij de heren zo. Op de boven kant van het net zit een witte rand. Dit noemen we de netrand, deze is 7 cm breed.
Als een team de bal op het veld van de tegenstander krijgt, de bal door de tegenstander buiten de lijnen wordt geslagen, of er een fout gemaakt wordt en die wordt vervolgens bestraft door de scheidsrechter, dan krijgen zij een opslagbeurt. De bal wordt in het spel gebracht door een service of een opslag vanachter de achterlijn. Dit noemen we de sprongservice of de geslagen opslag. Bij de amateurs en de jeugd wordt er ook gebruik gemaakt van de onderhandse opslag. De opgeslagen bal moet altijd over het net in het veld van de tegenstander belanden. Een veldspeler van de tegenpartij vangt hierop de geserveerde bal weer op, met naast elkaar gestrekte onderarmen. Tegenwoordig mogen deze ook 'bovenhands' gespeeld worden. In de meeste gevallen wordt de bal door gespeeld naar een zogenaamde spelverdeler. De spelverdeler is een speler die goede techniek en spelinzicht beheerst. In de wedstrijd staat hij meestal iets rechts van het midden voor het net of hij zorgt dat hij daar komt te staan wanneer de bal van de tegenstander ontvangen is. Hierop speelt de spelverdeler de bal in de meeste gevallen weer door naar een aanvaller, dit noemen we set-up. De spelverdeler kan de set-up geven aan een buitenaanvaller, de midden aanvaller of aan de oppositi speler. Ook kan een spelverdeler de set-up geven aan een achterspeler. Deze kunnen dan een driemeteraanval uitvoeren. Dit wil zeggen dat ze net als de voorspelers alle ballen mogen slaan. Echter is dit alleen toegestaan wanneer ze achter de 3 meter lijn opslaan.
Geschiedenis van volleybal
Officieel geldt de Amerikaanse William G. Morgan als de bedenker van het volleybal, maar in de 16e eeuw werd er al een spel gespeeld aan het Engelse hof van koningin Elizabeth dat erg op het volleybal leek. William G. Morgan gaf les bij de Young Men Christian Association (YMCA) in Massachusetts als sportleider, onder andere aan een groep van al wat oudere zakenlieden. Hij vond het toen al bekende basketbal wat te hard en bedacht in 1895 een ander spel. Hij zocht allemaal spelregels bij elkaar uit sporten die toen al bekend waren zoals tennis, baseball en basketbal. Al die regels samen vormden het volleybal. De bal mocht de grond niet raken en moest over het net worden gespeeld (volley). Een netservice mocht je een keer opnieuw doen en je mocht de bal voor jezelf omhoog spelen (dribbelen) tot een meter voor het net. Een wedstrijd bestond uit ‘innings’, zo’n inning was voorbij wanneer alle spelers van beide teams een serveerbeurt hadden gehad. Het was bovendien ook mogelijk om één tegen één te spelen, maar ook tien tegen tien.
Pater Simon Buis (1892-1960) bracht het spel naar Nederland na een bezoek aan de Amerikaanse staat Illinois in 1925. Volleybal werd als eerst gespeeld in het Missiehuis Sint Willebrord in Uden. Maar verder dan andere missiehuizen en seminaries kwam het spel niet. Volleybal sloeg zo aan bij de AMVJ, dat niet lang daarna een aparte volleybalclub werd opgericht, genaamd AMVJ. Dit gebeurde in 1930. Het werd bekender toen in 1945 de militairen uit Canada, Polen en Amerika overal in het land volleybal speelden. Volleybal werd een echte schoolsport in de naoorlogse jaren. Mensen hanteerden op verschillende plaatsen, verschillende spelregels. Dat kwam omdat uitwisseling van ervaringen en inzichten nauwelijks gebeurden, omdat men sowieso al weinig contact met elkaar had. Deze chaos kwam aan het licht toen in 1946 een team uit Den Haag op bezoek ging bij AMVJ. Zo ontstond er een behoefte aan een instantie die coördinerend zou optreden en die uniformiteit zou nastreven. Dat werd de Nederlandse Volleybalbond (NeVoBo).
- In 1963 ontstond er een grote rel tussen de bond en het Nederlands Olympisch Comité (NOC). Het NOC weigerde de ploeg aan te wijzen voor de Olympische Spelen van Tokio, terwijl zij zich daarvoor wel hadden geplaatst. Het Nederlandse team moest eerst het toernooi om het West-Europees Kampioenschap in Hengelo winnen en dan mochten ze pas naar Tokio. In de jaren ’80 gaat een groep fanatieke spelers bij Brother/Martinus uit Amstelveen trainen, o.l.v. toptrainer Arie Selinger. Hun eerste doel is het halen van de top van het Europese clubvolleybal. Piet de Bruin, de toenmalige voorzitter van de NeVoBo, was ook bereid deze stap te maken voor het nationale team. Ze behaalden een zilveren medaille bij de Olympische Spelen in Barcelona, 1992. Onder leiding van een nieuwe coach, Joop Alberda, behaalde het Nederlandse team goud bij de Olympische Spelen in Atlanta. Sinds 1995 is het topvolleybal ondergebracht in een aparte organisatie: De Stichting Top Volleybal Nederland (TVN). Zij houden zich bezig met de organisatie en marketing van de nationale teams.
NeVoBo
Op 18 januari 1947 richtte Amsterdamse sportleraar Dick Schmüll de Landelijke Volleybal Commissie op die de voorbereiding van een bond op zich nam. Op 6 september 1947, ruim een half jaar later, werd in het Centraal Gebouw der AMVJ in Amsterdam de Nederlandse Volleybal Bond (NeVoBo) opgericht. Het resultaat van deze oprichting is dat duizenden Nederlanders volleybal spelen volgens dezelfde spelregels en normen. Volleybal ontwikkelde zich en de NeVoBo groeide mee. Na één jaar telde de NeVoBo 1.281 leden en in 2000 zijn er ongeveer 135.000 volleyballers lid. Om dit te bereiken organiseert de NeVoBo voor verschillende groepen van verschillende niveaus. Daarnaast ontwikkelt en organiseert de NeVoBo allerlei opleidingen voor trainers, scheidsrechters en verenigingskader schoolt het jonge volleybaltalenten. Op 1 december jl.
Volleybal als topsport
Volleybal is een sport die van 6 tot 80 jaar te beoefenen is. Onder het beleidsthema Volleybal een leven lang gaan ze aan de gang met het ontwikkelen van het juiste aanbod, de juiste volleybal -en wedstrijdvormen voor de juiste mensen. Een goede samenwerking tussen de spelers is in een teamsport van groot belang. Als de Nederlandse Volleybal Bond zijn doelstellingen wil waarmaken, dan is het van groot belang dat zowel zij als verenigingen goed werk leveren, op een professionele manier te werk gaan. Het doel is om met de best denkbare jeugdopleiding de wereldtop blijvend te bezetten.
Sportblessures
Er komen veel blessures voor bij de volleybalsport. Uit de laatste onderzoeken is gebleken dat in Nederland 190.000 blessures per jaar in het volleybal optreden. 78.500 hiervan moeten medisch behandeld worden. Onderzoekers concludeerden ook dat per 1.000 uur volleybal gemiddeld 2,4 blessures ontstaan. De NeVoBo voerde ook eens een blessureregistratieproject uit in 1998-1999. - slechts 20% van de blessures in de tweede helft van de competitie ontstaat.
Beachvolleybal
Een beachvolleybalteam bestaat slechts uit twee personen en de nadruk ligt hierbij meer op de verdediging dan op de aanval. Beachvolleyballers zijn all-round spelers. Je moet alle aspecten van het beachvolleybal beheersen om een topspeler te kunnen worden. Tactisch gezien is het een ingewikkeld spelletje. Met twee personen moet een veld van 8 bij 8 meter verdedigd worden.