Afstand tussen honken honkbal regels

Honkbal en softbal zijn in Nederland bekende sporten, tactische en strategische spellen zonder veel contact. Nederland is al decennia lang het beste honkballand van Europa, met Italië als grootste concurrent. Mondiaal behoort Nederland tot de top tien, samen met landen als Amerika, Japan, Cuba, Taiwan en Korea. Het team komt internationaal uit als Kingdom of the Netherlands, met spelers van Aruba en Curaçao.

Honkbal versus softbal

Veel mensen denken dat honkbal en softbal hetzelfde is, maar er zijn belangrijke verschillen. Bij softbal zijn de afstanden van het speelveld en de grootte en het gewicht van de bal anders dan bij honkbal. Bij honkbal gooit de werper de bal bovenhands, terwijl dit bij softbal onderhands gebeurt. De overige spelregels zijn in grote lijnen hetzelfde, met uitzondering van het loslaten van een honk.

Basisregels en benodigdheden

Om te kunnen honkballen heb je een veld, twee teams en een scheidsrechter nodig. Verder zijn een honkbal, honkbalknuppels en handschoenen nodig. De catcher draagt extra beschermende kleding en de slagmensen dragen een slaghelm.

Het speelveld

Een honkbalveld wordt ook wel een diamant genoemd. Het veld bestaat uit een binnenveld en een buitenveld. In het binnenveld liggen de vier honken: het 1e honk, het 2e honk, het 3e honk en de thuisplaat. De thuisplaat ligt in het slagperk van waaruit er geslagen wordt. Midden tussen de honken ligt de werpcirkel, vanwaar de pitcher de bal aangooit. Het binnenveld bestaat voornamelijk uit gravel, het buitenveld uit gras.

Afstanden op het veld

De afstand tussen de honken verschilt per leeftijdsklasse. Bij de senioren is de maat tussen de honken 27,5 meter. De lijnen (foutlijnen) vanaf de thuisplaat naar het 1e honk en vanaf de thuisplaat naar het 3e honk vormen de begrenzing van het speelveld. Dit speelveld eindigt in de verte met een achterlijn, het buitenveldhek, die gemiddeld op ongeveer 100 meter afstand staat (buitenveldhek op 98-122 m). Echter, als het hek op minimaal 75 meter staat en de bal erover gaat, is er sprake van een homerun. Buiten het speelveld liggen nog twee dug-outs en twee coachvakken. Vanuit deze coachvakken worden tekens gegeven.

Lees ook: Alles over Rugby Conversies

Het spelverloop

Een wedstrijd bestaat uit inningen. Een inning is afgelopen wanneer beide teams een keer geslagen hebben en een keer in het veld hebben gestaan. Wedstrijden duren maximaal 9 inningen. De thuisspelende ploeg start de inning altijd in het veld. Het is dan hun taak om drie uit te maken. De uitspelende ploeg start aan slag en heeft de taak om zoveel mogelijk punten te scoren.

Slagbeurt en slagzone

Bij een slagbeurt heeft een slagman drie pogingen om de bal te slaan, mits de aangooien van de bal op de juiste manier, binnen de slagzone, zijn aangegooid. De slagzone is het gebied recht boven de thuisplaat en qua hoogte tussen de onderkant knie en onderkant schouderhoogte van de slagman is. Ballen die binnen de slagzone worden gegooid heten slagballen. Wanneer een pitcher de bal buiten de slagzone gooit, heet dat een wijdbal. Wanneer een slagman drie keer misslaat, is hij uit.

Honklopers en veldpartij

Bij het slaan is het de bedoeling om de bal het veld in te slaan. Het is daarna aan de veldpartij om de bal te verwerken en deze op het 1e honk te krijgen, nog voordat de slagman het 1e honk zelf heeft bereikt. Het kan ook zijn dat de bal de lucht in wordt geslagen. Dan heeft de veldpartij de kans om de bal te vangen. Beide situaties leiden tot een uit. De veldpartij moet drie nullen maken, waarna er gewisseld wordt. Wanneer de veldpartij de bal echter niet goed kan verwerken en de slagman het 1e honk haalt, dan heet dit een honkslag. Wanneer de bal zo ver wordt geslagen dat de slagman kan doorlopen, kan het zelfs een twee- of driehonkslag worden. Wanneer de bal over de omheining in het buitenveld wordt geslagen noemen we dit een homerun.

Wanneer een slagman het honk heeft bereikt, wordt deze een honkloper. De veldpartij kan er, bij een geslagen bal van de volgende slagman, ook voor kiezen om de honkloper uit te maken, als dat makkelijker is. Een honkloper kan worden uitgemaakt door de honkloper met de bal te tikken, of door de bal naar het honk te gooien waar de honkloper naartoe rent. Voor dit laatste geval is het wel noodzakelijk dat het een gedwongen loop is.

Gedwongen loop

Een gedwongen loop is een situatie waarbij het 1e honk bezet is, het 1e en 2e honk bezet zijn of een situatie waarbij alle honken zijn bezet. Wanneer de bal nu geslagen wordt, zijn de honklopers verplicht te gaan rennen, omdat je maar met één honkloper op een honk mag staan. Bij een hoge bal mogen honklopers pas rennen wanneer men er zeker van is dat de bal niet wordt gevangen. Gaat een honkloper toch rennen voordat de bal wordt gevangen, dan moet hij nadat het toch een vangbal wordt terug naar zijn honk.

Lees ook: Spelhervatting in korfbal: regels en tips

Materiaal en uitrusting

Het basismateriaal van een honkballer bestaat uit een bal, een handschoen en een knuppel. Bovendien worden er bij honkbal speciale schoenen gebruikt. De spelers die in een wedstrijd aan slag komen, moeten verplicht een slaghelm op doen. De handschoen is het belangrijkste onderdeel van de uitrusting. Het is ook heel persoonlijk. De handschoen vormt zich naar je hand en naar de manier waarop je hem gebruikt. De catcher gebruikt een handschoen van een duidelijk ander model dan de andere spelers. Het is een grote en veel dikkere handschoen dan de anderen. Maar ook de handschoenen van de andere spelers in het veld zijn verschillend. De outfielders gebruiken hele grote handschoenen om de hoge verre ballen goed te kunnen vangen. De buitenkant van de bal die in de honkbalsport wordt gebruikt is van leer en ongeveer even groot als een tennisbal maar wel bijna zes maal zo zwaar. Het is heel belangrijk om een knuppel te gebruiken die bij je past. De keuze van de knuppel die je het beste kan gebruiken, is afhankelijk van je lengte, je gewicht, je kracht en snelheid. Veel spelers, en dat geldt zeker voor beginners, denken dat ze beter en verder kunnen slaan met een grotere knuppel. Vaak zie je dan ook spelers met een te grote en te zware knuppel slaan. Daarmee kunnen ze niet snel genoeg reageren op de door de pitcher geworpen bal. Het resultaat is dat ze geen bal raken of te laat zijn en daarom de bal buiten de lijnen slaan. Ze bereiken dus het tegenovergestelde van wat de bedoeling is. Een vuistregel voor beginners is om eerst die knuppel te kiezen die je nog gemakkelijk kan hanteren en vervolgens een iets lichtere knuppel te gebruiken. De catcher draagt een helm, een masker, een body protector en beenkappen (leg guards). Hij moet de door de pitcher geworpen ballen vangen en dat gaat niet altijd even eenvoudig. Het gebeurt dan ook vaak dat de geworpen bal niet in zijn handschoen terechtkomt maar dat de catcher de bal tegenhoudt met zijn lichaam.

De rollen van de spelers

De spelers van de veldpartij hebben allemaal een andere taak. Het team aan slag is de aanvallende partij. Dat team kan punten scoren, terwijl het team in het veld moet proberen dat te verhinderen. Meestal zal de slagman proberen de bal zover mogelijk het veld in te slaan. Het mooiste is natuurlijk om de bal zo ver weg te slaan dat hij buiten het veld terechtkomt. De slagman kan dan ongehinderd een rondje lopen over het eerste, tweede, derde honk en tenslotte via de thuisplaat een punt scoren. Dat wordt dan een homerun genoemd. Wordt de bal wel hoog en ver, maar niet over het hek geslagen dan is de kans groot dat de bal wordt gevangen. Bij een vangbal is de slagman uit. De pitcher werpt de bal die de slagman moet proberen weg te slaan. Als de bal door de slagzone gegooid wordt, geldt het als een slagbal, dus een bal die geslagen kan worden. Als de pitcher drie slagballen gooit en de slagman heeft geen kans gezien de bal het veld in te slaan dan is hij uit. Gooit de pitcher vier wijdballen dan heeft de slagman een vrije loop. Meestal gooit de pitcher niet drie slagballen of vier wijdballen achter elkaar. Als er twee slagballen en drie wijdballen zijn gegooid dan wordt er gesproken van een 'volle bak'. Elke volgende bal geeft dan een beslissing. Als dat een slagbal is, zou er geslagen moeten worden waarbij vanzelfsprekend ook mis geslagen kan worden. In beide gevallen komt daarna de volgende slagman aan de beurt. Wordt die derde slagbal wel geraakt door de slagman maar is het een foutslag dan mag hij blijven staan om het nogmaals te proberen. Een foutslag is een slagbal die buiten de lijnen komt. Als een team aan een slagbeurt begint staan er nog geen spelers op de honken. Bereikt de eerste slagman het eerste honk na een goede slag of omdat de pitcher vier wijd gegooid heeft, dan moet hij naar het tweede honk lopen als de tweede slagman de bal het veld in slaat. Als hij zou blijven staan dan zouden er twee spelers op het eerste honk staan en dat mag niet. In zo'n situatie heeft de honkloper dus geen keuze maar moet hij lopen en wordt er gesproken over een gedwongen loop. Als alle honken bezet zijn op het moment dat de volgende slagman aan slag is, dan is er voor alle honklopers sprake van een gedwongen loop situatie. Wordt er een homerun geslagen met drie honken bezet dan heet dat een grand-slam. De slagman die de bal het veld uit slaat geeft drie honklopers de kans om een punt te scoren. Als de bal door de slagman het veld in wordt geslagen en de slagman vervolgens één van de honken bereikt dan is dat een honkslag. Bereikt de slagman het eerste honk dan is het een één honkslag. Ziet hij kans om het tweede honk te bereiken dan is het een tweehonkslag. Komt hij direct op het derde honk, dan is dat een driehonkslag. Voor het verdedigende team hangt veel af van de pitcher. Werpt de pitcher goede ballen dan wordt er weinig geslagen en zullen er niet veel spelers van de tegenpartij op de honken komen. De catcher geeft tekens aan de pitcher om duidelijk te maken wat voor bal hij vindt dat er gegooid moet worden. Hij kiest daarbij uit bijvoorbeeld een harde bal (fastball), een curve balI, een langzame bal (change-up) of een duidelijke wijdbal. Ook geeft hij via tekens aan waar in het slagperk hij de bal wil hebben. De pitcher zal het niet altijd eens zijn met het voorstel van de catcher en dan zie je dat hij heel kort met zijn hoofd nee schudt. Als de catcher een teken geeft waar de pitcher het mee eens is dan knikt hij heel kort met zijn hoofd. De bal wordt echter niet altijd gegooid zoals die bedoeld is. De catcher of achtervanger vervult een hele belangrijke rol. Aan de catcher is de taak om alle ballen die de pitcher werpt, hoe moeilijk ook, te stoppen. Als de catcher een bal doorlaat dan betekent dat meestal dat de lopers op de honken tenminste één honk kunnen opschuiven. Als de catcher de aangegooide bal vangt en een honkloper probeert van het eerste naar het tweede honk of van het tweede naar het derde honk te lopen dan moet hij razendsnel reageren. Hij springt dan op uit zijn gehurkte stand en gooit in één vloeiende beweging de bal hard naar het tweede of derde honk. De honkmannen zijn de infielders die tot taak hebben om de honken te bewaken. Zij moeten proberen om de honklopers uit te maken. Dat kan door het uittikken van een honkloper. Als er sprake is van een gedwongen loop dan is het voldoende als de honkman met zijn voet het honk aantikt voordat de loper dat honk bereikt. Daarbij moet die honkman wel de bal in zijn hand of handschoen hebben. De honkloper die op het eerste honk staat op het moment dat de volgende speler uit zijn team de bal het veld in slaat moet van het eerste naar het tweede honk lopen. Dan is er sprake van een gedwongen loop van het eerste naar het tweede honk. De honkmannen staan niet alleen in het veld om hun honk te bewaken. Ze moeten net als alle andere veldspelers proberen de bal te pakken zodra die door de tegenpartij het veld ingeslagen wordt. De honkmannen staan daarom een eindje van hun honk vandaan als er geslagen wordt door de tegenpartij. De tweede honkman schuift naar een positie tussen het eerste en tweede honk. De honkloper die op het eerste of tweede honk staat zal proberen "een honk te stelen" als het volgende honk niet bezet is. Hij laat zijn honk los en schuift behoedzaam een stukje op in de richting van het volgende honk. Dat wordt trekken genoemd. Daarbij houdt de honkloper de pitcher goed in de gaten want die heeft op dat moment de bal. Hij wacht totdat de pitcher de bal naar de catcher gooit en sprint dan naar het volgende honk. De pitcher zal soms proberen de honkloper te verrassen. De korte stop is de veldspeler die staat tussen het tweede en derde honk. Hij moet heel snel en niet bang voor de bal zijn. Hij moet tegen een stootje kunnen omdat de ballen vaak hard en laag zijn kant op komen. Als een bal hard over de grond geslagen wordt is het heel moeilijk om de bal tegen te houden omdat hij door oneffenheden in het veld alle kanten op kan springen. De verre velders of outfielders zijn de spelers die in het buitenveld staan. Zij moeten de ballen pakken die over het infield geslagen worden. Als dat hoge ballen zijn moeten zij die proberen te vangen. Elke geslagen bal die gevangen wordt door een veldspeler betekent een nul. Als de veldspeler de bal te pakken heeft moet hij hem zo snel mogelijk naar één van de honken gooien om te voorkomen dat de honklopers een honk opschuiven. Als er geen sprake is van een gedwongen loop, moet de honkloper worden uitgetikt als hij geen contact heeft met een honk. Als hij wel in een gedwongen loop situatie is kan hij natuurlijk uitgetikt worden maar dat hoeft niet persé. Als de slagman, nadat hij de bal geslagen heeft, naar het eerste honk rent verkeert hij altijd in een gedwongen loop situatie. Hij kan niet anders dan naar het eerste honk lopen. De eerste honkman, met één voet op het honk en met de handschoen open, staat klaar om de bal te vangen die bijvoorbeeld door de korte stop naar hem wordt toegegooid. Heeft hij de bal gevangen voordat de slagman het eerste honk kan aantikken dan is die slagman uit. Overigens mag de loper in die situatie op het eerste honk doorlopen. Dat wil zeggen dat de honkloper die probeert het eerste honk te bereiken een eindje mag doorlopen. Als hij het honk maar heeft aangeraakt. Hij kan bij het uitlopen niet worden uitgetikt terwijl hij toch het honk niet vast heeft. Dit mag echter alleen op het eerste honk. Als de veldspeler bij het uittikken de bal verliest dan betekent dat dat hij de bal niet echt goed vast had. Het dubbelspel is altijd heel spectaculair. Dat gaat bijvoorbeeld als volgt. Het eerste honk is bezet en de slagman slaat een lage bal richting korte stop. De loper op het eerste honk moet van het eerste naar het tweede honk. De korte stop pakt de geslagen bal en gooit die naar de tweede honkman. Deze tikt, met de gevangen bal in zijn hand of handschoen, met zijn voet het tweede honk aan waardoor de loper komend van het eerste honk uit is en gooit vervolgens de bal razendsnel naar de eerste honkman. Vangt die de bal terwijl hij contact heeft met het honk voordat de slagman daar aankomt dan is ook de slagman uit. Alleen de aanvallende partij, de partij aan slag, kan punten scoren. Een slagman die, nadat hij de bal het veld heeft ingeslagen, moet altijd proberen veilig het eerste honk te bereiken. Daarna moet hij proberen via het tweede en derde honk de thuisplaat te bereiken. Elke volgende slagman die via het eerste, tweede- en derde honk de thuisplaat bereikt scoort een punt. De veldpartij verdedigt zich op allerlei manieren. Dat begint bij de pitcher. Gooit de pitcher op de eerste slagman drie slagballen maar ziet de slagman geen kans de bal goed te slaan dan is die slagman uit. Er is dan één nul. Elke vangbal is ook een nul en ook elke speler die op de honken uitgemaakt wordt is een nul. Een wedstrijd duurt negen innings. Jeugdwedstrijden duren korter. Een inning is voorbij als beide teams éénmaal aan slag geweest zijn.

Lees ook: Waterpolo: regels en overtredingen

tags: #afstand #tussen #honken #honkbal #regels