Aantal Hockeyers per Land Wereldwijd: Statistieken en Analyse

In 2018 beleefde België een historisch moment door voor het eerst wereldkampioen hockey bij de heren te worden, na een overwinning op Nederland in de finale. Dit kampioenschap was geen complete verrassing voor de kenners, gezien de groeiende prestaties van de Belgische mannen. Echter, het is opmerkelijk dat de Belgische hockeybond in januari 2020 trots de mijlpaal van 50.000 geregistreerde leden bereikte, waarvan ongeveer 12% niet actief speelt.

Leden aantallen in perspectief

Om deze aantallen in perspectief te plaatsen: Australië heeft 25,6 miljoen inwoners, Duitsland bijna 84 miljoen, België 11,6 miljoen en Nederland 17 miljoen. De Australische hockeybond registreerde in 2019 205.500 beoefenaars, waarvan 90.000 stonden ingeschreven bij een vereniging. In Duitsland zijn er gemiddeld zo’n 70.000 beoefenaars. De KNHB (Koninklijke Nederlandse Hockey Bond) meldt een ledenaantal van 244.000. Nederland beschikt over gunstige randvoorwaarden, zoals voldoende financiële middelen, relatief korte reistijden en goed georganiseerde sportverenigingen en bonden, wat het tot een topland maakt voor hockey. Toch hebben de Nederlandse heren 'maar' drie wereldtitels.

De Nederlandse Paradox: Veel Potentieel, Weinig Recente Titels

Ondanks het grote aantal actieve sporters en het aanwezige potentieel, dateert de laatste wereldtitel bij de Nederlandse heren uit 1998. De Nederlandse heren zijn bij de afgelopen vijf wereldkampioenschappen vier maal in de top 3 geëindigd. En dat we op basis van de prestaties bij de dames wellicht mogen spreken van een dynastie.

Talentherkenning en -ontwikkeling

Het succes van talentherkenning- en ontwikkelingsprogramma’s is moeilijk meetbaar te maken. Diverse wetenschappelijke publicaties hebben zich op dit onderwerp gestort. Ondanks al die goedbedoelde pogingen is het ei van Columbus nog niet gevonden. Dit komt mede omdat er meerdere (lees: een veelvoud aan) wegen naar de top van de Olympus leiden. Diverse factoren bepalen of een jeugdige sporter succesvol wordt in zijn sport. Wel krijgt de sportwetenschap inzicht in die verschillende trajecten en vooral de don’ts.

De kans om als Nederlandse sporter de top te bereiken is ongeveer 0,6%. We hebben het dan over deelname in nationale teams. Recenter onderzoek laat zien dat in Nederland gemiddeld genomen 28,3 sporters per miljoen inwoners de top 8 van wereld bereikt en de ratio om de top drie van de wereld te bereiken 2,88 sporters per miljoen inwoners is. We hebben het dan over de absolute top en laten met die ratio’s landen zoals Groot-Brittannië, België, Canada en Italië achter ons. In de Verenigde Staten bereikt maar 0,2% tot 0,5% van High School sporters het hoogste niveau en uit Russisch onderzoek is naar voren gekomen dat uit een populatie van 35.000 potentiële talenten maar 0,14% de wereldtop had bereikt. Onze oosterburen lijken iets meer succes te hebben.

Lees ook: Wisselbeleid in het voetbal

Onderzoek naar Sportloopbanen

Om goed inzicht te krijgen in het verloop van een succesvol traject richting de top is longitudinaal onderzoek nodig. Helaas zijn longitudinale onderzoeken tijdrovend en daardoor schaars. Het onderzoek van Van Rossum uit 2005 is nog altijd één van de weinige Nederlandse onderzoeken die echt inzicht geeft in kansen en processen richting onze nationale top. Daaruit bleek dat over een periode van acht jaar, 23 sporters uit een groep van 352 sporters de top hebben bereikt. De onderzoeksgroep bestond aanvankelijk uit 178 sporters met het label ‘talent’ en 174 sporters zonder ‘status’. Slechts 1 sporter van de 23 uiteindelijke topsporters kwam uit de groep zonder status. Het merendeel was dus al geïdentificeerd als potential en doorliep het traject van talentontwikkeling met de daarbij horende extra faciliteiten en coaching.

Van Bottenburg, de Bosscher & Shibli (2010) hebben echter een andere kijk op deze bevindingen. Zij stellen dat als slechts 10% van de toekomstige topsporters vroegtijdig geïdentificeerd wordt - en dus ondersteund wordt in talentontwikkelingsprogramma’s - dat dan ook betekent dat 90% aan potentieel talent gemist wordt en dus niet de kans krijgt om zich (volledig) te ontwikkelen. Want iedere sporter die niet geselecteerd wordt krijgt automatisch ook minder kansen, of in ieder geval minder faciliteiten en coaching. Het is natuurlijk het kip-ei-verhaal. Maar het is goed om te weten dat er bij selectie ook een bepaalde mate van de-selectie plaatsvindt.

Het Piramidemodel en Alternatieve Routes naar de Top

Het piramidemodel is een bekend model dat de verschillende fases van een sportloopbaan weergeeft. De aanname is dat een sporter jong begint met zijn sport en via een steile route en smaller wordende top de weg naar de absolute top(sport) bewandelt. Of deze aanname enigszins hout snijdt was de insteek van het onderzoek van Gublin en collega’s waarbij aan 256 Australische profsporters, waaronder 51 Olympische sporters, gevraagd werd hun sportloopbaan in kaart te brengen. De onderzoekers keken zowel naar de relatie tussen de stijging van het competitieve niveau per leeftijdsfase, als de relatie tussen de doorloop van junioren naar senioren.

Een talent kan in theorie dus instromen via een vereniging bij een lokale kernselectie, vanuit daar ieder jaar doorgroeien in de verschillende jeugdselecties en dan doorstromen naar het elite niveau. Dat is de bekende weg en is binnen het model de linkerzijde. Deze route van de piramide blijkt passend te zijn voor sporten zoals zwemmen, atletiek en turnen. Maar een sporter kan ook buiten het talentontwikkeling-systeem om doorgroeien naar de top. Laatbloeiers en/of overstappers zullen eerder de rechterzijde van het piramide model bewandelen. Deze route bleek vooral van toepassing binnen sporten zoals roeien, fietsen en kanoën (gemiddelde leeftijd 20,7 +- 5,5 jaar). Veel van de sporters in deze categorie startten hun sportcarrière in een andere sport en hebben dan meestal ook geen of minimale ervaring op junioren competitieniveau binnen zo’n sport.

Voor de meer tactische sporten, voornamelijk teamsporten, was het piramide model minder passend. Teamsporters bleken een mix van beide routes te bewandelen. Waarbij junioren die op het hoogste niveau spelen, doorgaans eerst op een lager senioren niveau actief waren, om vanuit daar door te groeien naar het hoogste senioren niveau. Bij eerder onderzoek onder dezelfde populatie werd gekeken naar de ervaringen van de sporters en dan met name naar de randvoorwaarden en kritische momenten uit hun loopbaan. Zo bleek dat gemiddeld genomen de sporters begonnen met sporten vanaf 8,4 jaar oud en pas hun eerste competitieve wedstrijd speelden toen ze net wat ouder waren dan 10 jaar. Dit is dus ouder dan wij in Nederland gewend zijn. Daarbij is het vermelden waard dat maar 6% van de respondenten maar één sport heeft beoefend. Het overgrote deel was in zijn jeugd actief geweest binnen twee of meer sporten, voordat zij op latere leeftijd gingen specialiseren. Rond hun 15e levensjaar begonnen de sporters te acteren op senioren niveau. De toppers bereikten na gemiddeld nog eens 8,2 jaar training de Olympische Spelen. De bijbehorende trainingsbelasting was ook progressief opgebouwd. Op het laagste juniorenniveau trainden de sporters gemiddeld 4,9 uur per week en op de piek van hun sportloopbaan werd er gemiddeld 21,8 uur per week getraind.

Lees ook: Dispensatieregels in het Voetbal

Specifiek Onderzoek naar Hockeyers

De eerder genoemde onderzoeken geven zeker een waardevol beeld van de mogelijke randvoorwaarden en criteria voor een succesvolle sportloopbaan in een teamsport. Maar is er dan ook specifiek inzicht in de sportloopbaan bij hockeyers? Ja, die is er gelukkig.

Guellich (2014) deed namelijk onderzoek naar het loopbaanverloop onder leden van het Duitse Olympische mannen hockeyteam (n= 16) van de Olympische Spelen van 2012 en vergeleek hun resultaten met 19 spelers die in de hoogste competitie speelden (en daarin titels gewonnen hadden) maar niet geselecteerd waren voor nationale senioren teams. Hij vond dat de gemiddelde leeftijd waarop de eerste internationale (senioren) medaille gewonnen werd, 22 jaar was (+/- 2,6 jaar). Vier leden van het Olympische team hadden in hun loopbaan enkel gehockeyd. De andere leden hadden in hun loopbaan meerdere sporten beoefend en daarin ook competities gespeeld. Het gaat dan om sporten zoals voetbal, handbal en ijshockey, maar ook tennis en badminton werden diverse keren genoemd. Dit gold trouwens ook voor de groep niet-selectie leden.

In vergelijking met de niet-selectie leden begonnen de Olympiërs iets eerder in hun kindertijd met georganiseerd sporten en kwamen vroegtijdig in aanraking met de hockeysport. Maar de Olympiërs kozen gemiddeld genomen pas op hun 15e levensjaar exclusief voor de hockeysport en hadden dan ongeveer 10 jaar ervaring in zowel hockey als andere sporten. De niet-selectie leden kozen rond hun 9e levensjaar exclusief voor hockey en hadden slechts 3,9 jaar aan ervaring in zowel hockey als andere sporten. Dus de toekomstige Olympische spelers hadden een veel grotere ‘motorische’ bagage dan de niet-selectie leden. Onder die niet-selectie leden zaten ook spelers die wel in de nationale jeugd teams gespeeld hadden. Zij werden gemiddeld genomen voor het eerst geselecteerd op 14,9 jaar oud. De toekomstige Olympiërs kwamen gemiddeld genomen iets later op de radar van de nationale jeugdteams, namelijk 16,2 jaar oud.

Binnen beide groepen was er een grote spreiding gevonden in de omvang van de totale trainingsarbeid tot hun 21e levensjaar. De spreiding tussen de Olympische teamleden was tussen de 2578 uur en 6472 uur aan totaal aantal trainingsuren. De totale trainingsomvang van de niet-selectie leden was tussen de 2824 uur en 5768 uur. Het aantal trainingsuren is dus blijkbaar geen goede voorspeller of je wel of niet de top behaald in het hockey.

Vroege Specialisatie: Een Risico?

Het onderzoek van Guellich geeft ons een mooi inzicht in de sportloopbaan van de Duitse top- en de bijna-tophockeyers. Duitsland is steevast een land dat weet te presteren op internationale titeltoernooien bij het hockey. Duitsland kent een vergelijkbare sportcultuur en organisatie als die in ons land. Het onderzoek leert ons dat de toppers van de toekomst wel vroegtijdig in aanraking komen met georganiseerde sporten en ook met de hockeysport in het bijzonder. Maar dat hockey voor een geruime tijd in de kinderjaren slechts één van de sporten was die zij beoefenden en niet dé sport was die zij beoefenden. Er was dus veel ruimte en tijd om ook te experimenteren en ervaring op te doen in andere sporten. Hockey is in Duitsland en Australië niet zo’n grote sport als in Nederland. En in Nederland lijkt juist door de populariteit, in sporten zoals voetbal en hockey, de trend te ontstaan dat ouders hun kinderen zo vroeg mogelijk die sport laten beoefenen en dan ook heel veel energie en tijd in de beoefening van die sport stoppen. In de hoop dat hun kroost later die gouden medaille omgehangen krijgt of dat ene profcontract verdient. Deze trend wordt ook wel ‘vroege specialisatie’ genoemd.

Lees ook: Waterpolo: spelregels voor beginners

Tegelijk is dan de vraag of huidige en toekomstige generaties van Nederlandse tophockeyers vroeg of laat specialiseren? Het fenomeen van vroege specialisatie is de afgelopen jaren een veel besproken topic geweest binnen de sportwetenschap. Het is namelijk gebleken dat jonge sporters die meer dan acht maanden per jaar binnen één sport trainen én daarnaast geen andere sport beoefenen, ruim een tweemaal grotere kans hebben op blessures door overbelasting dan hun leeftijdgenoten die meerdere sporten beoefenen.

Vroege specialisatie leidt er waarschijnlijk ook toe dat een jonge sporter een minder divers aanbod van motorische vaardigheden tot zich kan nemen en veelal bezig is met eenzijdige, repeterende bewegingen. Daardoor rust het lichaam onvoldoende uit en mist een jonge sporter ook de motorische vaardigheden om mogelijke blessures effectief te voorkomen. Veel trainers, ouders en ook sporters hebben het idee dat door je vroeg te specialiseren in een sport je een grotere kans hebt om succesvol te zijn in die sport. Vroege specialisatie komt vooral voor in sporten zoals turnen, zwemmen, figuurschaatsen en schoonspringen. Overbelasting is één van de voornaamste oorzaken van vroegtijdige uitval binnen deze sporten, al bieden deze sporten nog wel een relatief breed pakket van motorische vaardigheden aan.

Het zich steeds vroeger willen specialiseren wordt ook steeds vaker waargenomen bij eenzijdigere sporten zoals honkbal, tennis en teamsporten als voetbal en ook hockey. Met wederom veel vroegtijdige uitval door overbelasting gerelateerde blessures. Van de geblesseerde sporters komt 65% weer terug op het oude niveau. De overige sporters herstellen niet van de blessure of kunnen door de gevolgen van de blessure niet meer functioneren op het oude niveau. Meisjes lijken gevoeliger te zijn voor overbelasting blessures binnen teamsporten dan jongens. Maar dit hangt ook erg af van de sport die beoefend wordt. Meisjes die basketballen hebben een vier maal zo hoge kans op een overbelasting blessure dan jongens. Maar worden jongens en meisjes vergeleken binnen voetbal, dan is er geen verschil zichtbaar. Let wel: deze resultaten komen uit een Amerikaans onderzoek waarbij voetbal (soccer) een heel andere status heeft voor jongens dan bij ons in Nederland.

De oorzaak dat gespecialiseerde sporters na een blessure hun oude niveau niet meer halen of uitvallen is niet altijd fysiek. Een groot deel van de jonge sporters heeft te maken met de angst om weer een blessure op te lopen en heeft onvoldoende coping (hoe ermee om te gaan) mogelijkheden om deze angst naast zich neer te leggen. Geheel onterecht is die angst niet. Uit een analyse onder 118 jonge sporters die een voorste kruisbandoperatie hadden ondergaan wist 66,1%, die na één jaar speelklaar bevonden waren, weer op hun oude niveau te acteren. Ook is waargenomen dat jonge sporters die zich vroeg specialiseren gemiddeld meer te maken hebben met stressverschijnselen en burn-out klachten. Een overvol wedstrijdprogramma, maar ook de druk om te presteren die de sporters zichzelf opleggen en/of ervaren, worden genoemd als de belangrijkste oorzaken bij een burn-out.

Richtlijnen om de Gevolgen van Vroege Specialisatie te Beperken

Om de gevolgen van vroeg specialiseren, dan wel vroege specialisatie sporten te beperken worden er in de literatuur enkele richtlijnen benoemd. Zo zouden jonge sporters nooit meer uren per week moeten trainen dan hun kalenderleeftijd. En het totaal aantal trainingsuren moet niet hoger zijn dan 16 uur per week. Dit met het gedachtegoed dat kinderen dan nog voldoende tijd hebben om aan andere activiteiten, zowel georganiseerd als ongeorganiseerd, deel te nemen. Hierdoor is er dus voldoende tijd om andere motorische vaardigheden op te doen, zoals bij buitenspelen.

Interlandhistorie KNHB

De KNHB biedt vanaf vandaag de complete interlandhistorie van haar beide nationale elftallen online aan. Via interlandhistorie.knhb.nl en de app van hockey.nl zijn alle officiële interlands van de Oranje Dames en Oranje Heren nu netjes gerangschikt in een nieuwe database. De afgelopen tien maanden hebben medewerkers van de KNHB de statistieken en wedstrijdgegevens die al bij de bond beschikbaar waren kritisch tegen het licht gehouden. Met informatie uit archieven van kranten en de bladen Hockey Sport en Hockey Magazine, gegevens van de wereldhockeybond FIH en sportdatabureau Gracenote zijn correcties uitgevoerd en ontbrekende data aangevuld.

Van sommige interlands uit het rijke Oranje-verleden bleek het lastig de gewenste karakteristieken (opstellingen, wissels, doelpuntenmakers, minuten van doelpunten) te kunnen controleren, met name de wedstrijden die los stonden van de grote toernooien. Media deden er nauwelijks verslag van of beperkten zich tot het afdrukken van alleen de uitslag. In een enkel geval waren de omstandigheden waarin die wedstrijden werden gespeeld zo vaag, dat moeilijk was vast te stellen of het een officiële interland betrof of een opgewaardeerde oefenwedstrijd.

De grondige renovatie van de interlandhistorie heeft geleid tot een totaaloverzicht van 2.624 interlands, waarvan de eerste op 23 januari 1926 werd gespeeld. Ook is nu duidelijk dat Nederland 866 hockeyinternationals kent: 452 mannen en 414 vrouwen kwamen ooit minimaal één keer voor Oranje uit. Minke Smabers speelde de meeste damesinterlands (312), terwijl bij de heren Teun de Nooijer met 453 interlands het vaakst voor Nederland uitkwam. Topscorer aller tijden is Paul Litjens met 268 doelpunten in 177 wedstrijden.

De nieuwe database geeft ook inzicht in de interlandloopbanen van enkele legendarische internationals uit een ver verleden. Wat te denken van wijlen Roepie Kruize, vader van Ties, Hans en Jan Hidde Kruize: de magistrale midvoor was tussen 1946 en 1954 goed voor 69 (!) goals in 56 interlands. Bij de Oranje Dames worden de flitsende carrières van onder anderen Wally van Bueren en Heleen van Rooy mooi zichtbaar. Van Bueren was de eerste vooroorlogse topschutter van de hockeyvrouwen met achtien goals in dertien interlands, terwijl Van Rooy in de jaren zestig uitgroeide tot de eerste vrouwelijke spits met een killerinstinct, getuige haar 28 treffers in 31 optredens. Ze maakte een hattrick bij haar debuut tegen Engeland in 1963.

In de historietool is het mogelijk te zoeken op toernooien, op wedstrijdniveau of op naam van een specifieke speler of speelster. Ook is de lijst wedstrijden van de Oranje-teams tegen een specifieke tegenstander op te roepen. In de nabije toekomst zal de database verder worden verrijkt met meer functionaliteiten en aanvullende data.

WK Hockey 2023: Doelpuntenfestijn en Hattricks

Het WK in India zit erop. Hockeyliefhebbers hebben de afgelopen twee weken kunnen genieten van 44 wedstrijden met veel doelpunten, talrijke plottwist en verrassende uitslagen. De 44 wedstrijden in Rourkela en Bhubaneswar waren in totaal goed voor 249 doelpunten, de op één na hoogste productie ooit in de WK-historie. Alleen op het WK van 2002 in het Maleisische Kuala Lumpur vielen meer treffers (300), maar dat toernooi telde dan ook 72 wedstrijden. Als we kijken naar het doelpuntengemiddelde, dan spant het WK 2023 absoluut de kroon met 5,66 goals per duel.

Op het WK in India werden de afgelopen twee weken tien hattricks gemaakt, meer dan op elk van de veertien eerdere WK’s. De hattricks kwamen ook van de stick van tien verschillende spelers. Van hen scoorden vier spelers zelfs vier keer of vaker in een wedstrijd: Jip Janssen (vier goals tegen Chili), Blake Govers (vier goals tegen Zuid-Afrika), Viktor Charlet (vier goals tegen Argentinië) en Tom Boon (vijf goals tegen Japan). Hoewel de laatstgenoemde in dat duel eigenlijk maar vier keer scoorde, gaat hij toch de boeken in als de enige speler die in twee WK-wedstrijden minstens vier keer scoorde.

Gonzalo Peillat bewees andermaal zijn grote waarde. De strafcornerschutter van de Duitse wereldkampioen finishte het WK op zes treffers, waarvan vijf (!) na de groepsfase. Inclusief zijn eerdere zestien doelpunten als international van Argentinië op de WK’s van 2014 en 2018 heeft Peillat nu 22 treffers achter zijn naam staan. Alleen voormalig Oranje-international Paul Litjens maakte er meer in WK-verband (26). De Australiër Jeremy Hayward, in de Hoofdklasse actief voor Den Bosch, hield aan een teleurstellend toernooi in elk geval nog een persoonlijk hoogtepuntje over. De verdediger kroonde zich tot topscorer van het WK met negen treffers. Hayward kwam in elke van de zes wedstrijden van de Kookaburras tot scoren en deed dat telkens uit een strafcorner.

Het Nederlands elftal was op het WK de meest productieve ploeg met 32 doelpunten. De ploeg van Jeroen Delmée hield Argentinië, Australië (elk 28 goals) en Duitsland (26) achter zich. Oranje was ook het team met de meeste velddoelpunten. Liefst negentien keer resulteerde een aanvalsopzet in een doelpunt. Namens Oranje maakte aanvoerder Thierry Brinkman de meeste veldgoals (zes).

tags: #aantal #hockeyers #per #land #wereldwijd #statistieken