Teamsporten, zoals hockey, vereisen een complex samenspel van fysieke, tactische, technische en mentale vaardigheden. Om de prestaties van sporters te optimaliseren, is een multidisciplinaire aanpak essentieel. Dit artikel onderzoekt verschillende aspecten die van invloed zijn op sportprestaties, met de nadruk op het visuele systeem en de rol van training.
Kennisdeling en samenwerking in de sport
Het huidige voorstel bouwt voort op de samenwerking tussen de Rijksuniversiteit Groningen/UMCG, VU en NOC*NSF onder de vlag van Team Up!. Dit initiatief beoogt kennisuitwisseling tussen nationale teamsporten te faciliteren. Gezien de snelle technologische ontwikkelingen, de opkomst van AI en de behoefte aan multidisciplinair onderzoek, is het van belang om een gedeelde nationale kennisagenda te ontwikkelen. Een dergelijke agenda zou een duurzame samenwerking tussen sport, kennisinstellingen, bedrijven en de overheid bevorderen. De NWA ondersteunt de 25 routes en de netwerken binnen deze routes spelen een cruciale rol bij het organiseren van het wetenschapsveld en het genereren van ideeën voor wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraken.
De psychologie van beweging: Motieven en belemmeringen
De motieven en belemmeringen voor beweging zijn reeds uitgebreid onderzocht. Dit onderzoek heeft waardevolle inzichten opgeleverd, maar algemene motieven en belemmeringen zijn niet altijd direct te vertalen naar daadwerkelijk beweeggedrag. Ten eerste wordt veel gedrag gestuurd door automatische processen, vooral in situaties van stress of vermoeidheid. Motieven en belemmeringen interageren met elkaar, waarbij het ene motief (bijvoorbeeld gezondheid) een andere belemmering (bijvoorbeeld een gebrek aan tijd of energie) kan neutraliseren. Deze interacties zijn moeilijk te vangen in algemeen vragenlijstonderzoek. Bovendien variëren motieven en belemmeringen afhankelijk van het type beweging en het moment. Iemands motivatie om te bewegen kan bijvoorbeeld verschillen op maandagochtend en vrijdagmiddag.
Om beweegstimulering effectiever te maken, is een gedragswetenschappelijk perspectief noodzakelijk. Een fundamenteel principe in de gedragspsychologie is de wet van de minste inspanning, die stelt dat mensen inspanning zoveel mogelijk vermijden. Experimentele studies bij zowel mensen als dieren bevestigen deze wet: als hetzelfde doel met minder moeite kan worden bereikt, wordt de gemakkelijkste optie gekozen. Mensen maken voortdurend de afweging of een actie de inspanning waard is. Olifantenpaadjes, die ontstaan doordat mensen afwijken van aangelegde paden om een snellere route te nemen, illustreren dit principe. Deze wet verklaart ook waarom een avondje Netflixen aantrekkelijker kan zijn dan een intensieve work-out.
Hoewel mensen inspanning over het algemeen vermijden, zoeken ze het soms ook op. Sportvelden en fitnesscentra zijn vaak drukbezocht en veel Nederlanders reizen naar de bergen om te wintersporten. Dit suggereert dat er ook beloningen aan beweging verbonden zijn.
Lees ook: Een diepgaande blik op de historische prestaties van het Duitse Dames Hockeyteam.
Beloningen en motivatie
Beloningen spelen een cruciale rol bij het sturen van gedrag. Er zijn twee hoofdtypen beloning: extrinsiek en intrinsiek.
Extrinsieke beloningen zijn beloningen die buiten de activiteit zelf liggen. Voorbeelden hiervan zijn een maandsalaris voor werk, statiegeld voor ingeleverde flessen, medailles bij sportevenementen, kudo's op Strava en de punten, ringen of het vuurwerk op slimme horloges bij voldoende beweging. Hoewel extrinsieke beloningen mensen in beweging kunnen brengen, is de kans groot dat het gedrag verdwijnt zodra de beloning wegvalt.
Intrinsieke beloningen hebben een blijvender effect. Dit zijn beloningen die uit de activiteit zelf worden gehaald, zoals plezier. Als mensen iets doen omdat ze het leuk vinden, is dat op zichzelf al belonend. In dat geval zijn medailles, kudo's of vuurwerk op een smartwatch niet nodig om in beweging te blijven.
Autonome motivatie vormt een derde vorm van motivatie, die zich tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie bevindt. Bij autonome motivatie wordt een activiteit niet per se uitgevoerd omdat deze leuk is, maar omdat de uitkomsten ervan belangrijk worden gevonden of omdat de activiteit bij iemand past. Sporten om gezond of fit te blijven is een voorbeeld van autonome motivatie.
De mate waarin iemand in beweging komt, hangt af van de balans tussen de inspanning die het kost en de beloning die het oplevert. Als de beloning zwaarder weegt dan de inspanning, komt iemand in beweging. De perceptie van inspanning en beloning is echter subjectief en wordt beïnvloed door ervaring, energie en de wachttijd voor een beloning.
Lees ook: De evolutie van hockey: een gedetailleerde analyse
Door ervaring worden routines opgebouwd, waardoor er minder hoeft te worden nagedacht en activiteiten op de automatische piloot kunnen worden uitgevoerd. Inspanning kan zwaarder voelen als iemand moe is. Bovendien laten mensen zich snel verleiden door beloningen op de korte termijn. Dit effect kan worden verklaard door het psychologische fenomeen 'delay discounting': hoe langer het duurt voordat een beloning wordt ontvangen, hoe minder waardevol die beloning wordt geacht op het moment van de keuze.
De beweegbalans biedt een bruikbaar startpunt voor beweegstimulering. Door de balans op te maken vanuit het perspectief van de doelgroep, kan beweeggedrag en kennis over algemene motieven en belemmeringen nauwkeuriger worden geplaatst binnen de context. De mate van begeleiding kan worden afgestemd op de stand van de balans. Iemand die net begint met bewegen heeft bijvoorbeeld baat bij veel begeleiding, omdat dit de extra inspanning van routinevorming verlicht. Een beweegvriendelijke omgeving maakt het ook gemakkelijker om in beweging te komen. De balans verschilt per persoon en is voortdurend in beweging.
De rol van het visuele systeem in sportprestaties
Het visuele systeem speelt een cruciale rol in sportprestaties. Veel mensen realiseren zich niet dat in de eerste levensjaren de handen de ogen sturen, en niet andersom. Door te voelen waar iets zich in de ruimte bevindt, kunnen de ogen erop worden gericht en kan worden geregistreerd welke spierbeweging daarvoor nodig was. Door herhaling ontstaat lokalisatie, waarbij men alleen aan de hand van de oogspierinformatie weet waar iets in de ruimte is. Vanaf dat moment kan de hand naar een object worden gestuurd om het te pakken of aan te raken zonder de tast te gebruiken. Zien is een aangeleerd proces dat zich bij de meeste mensen spontaan ontwikkelt, maar soms extra oefening vereist om betere resultaten te behalen.
Bij het kijken naar een bewegend object is er sprake van een vertraging tussen waarnemen en zien. Bij goed getrainde sporters duurt dit 0,5 tot 0,6 seconden. De dynamische visuele waarneming van een mens is effectief bij snelheden van 3-30 km/u, maar onvoldoende bij de meeste sporten, waar voorwerpen sneller bewegen. Daarom is het trainen en verbeteren van de Dynamic Vision essentieel voor betere sportprestaties.
De vertraging in de Dynamic Vision kan leiden tot problemen, bijvoorbeeld bij autorijden. Het lijkt dan alsof de afstand tot een voorwerp groter is dan in werkelijkheid, wat tot ongelukken kan leiden. Ogen kunnen ook eerder vermoeid raken dan het lichaam, omdat de oogspiertjes getraind moeten worden. Vermoeide ogen hebben een negatieve invloed op de prestatie, omdat ze de hersenen vermoeid en slaperig maken, waardoor de lichaamsspieren traag worden, de reactietijd afneemt en het vermogen om de juiste beslissingen te nemen wordt aangetast.
Lees ook: Een overzicht van de carrière van Chloe Hockey en haar bijdrage aan het Nederlandse hockey.
Stress en de samenwerking tussen waarneming en handeling
Bij sport wordt vaak getraind onder mentaal ideale omstandigheden, zonder de stress van wedstrijden. Stress beïnvloedt echter de samenwerking tussen waarneming en handeling op negatieve wijze. De beslissing om een bepaalde techniek te gebruiken wordt niet genomen door hetzelfde deel van het brein dat de waarneming van het spel en/of de bal verwerkt. Training kan de samenwerking tussen deze twee hersendelen optimaliseren, maar stress kan deze geoptimaliseerde samenwerking verstoren.
Bij stress worden andere hersendelen ingeschakeld, afhankelijk van de stresscontext. De werking van deze andere delen vertraagt de impuls naar de spierbewegingen, waardoor oogbewegingen hectischer worden. Dynamisch Visuele trainingen kunnen deze hectiek aftrainen, waardoor de blik rustiger wordt en de timing van handelingen ook onder stress sneller.
Het waarnemen van de bal is niet aangeboren, maar kan met training worden verworven en verbeterd. De waarneming bepaalt hoe snel de bal beoordeeld en gespeeld kan worden. De vaardigheid om de bal vroeg te zien is een van de belangrijkste vaardigheden die een sporter kan bezitten. Rekening houdend met de vertraging in de menselijke waarneming is het trainen en verbeteren van de Dynamic Vision onvermijdelijk voor sporters die hun prestaties willen verbeteren.
Trainingsmethoden voor Dynamic Vision
Er zijn verschillende methoden om de Dynamic Vision te trainen, waaronder:
- Trainen met ballenkanonnen: Deze oefeningen worden steeds moeilijker naarmate de bal hogere snelheden bereikt.
- Oefeningen om de fixatie op een voorwerp te verbeteren: Dit helpt om het vermogen te verbeteren om constant correcte keuzes te maken gedurende stressvolle situaties.
- Oefeningen om de samenwerking tussen ogen en handen/voeten te verbeteren: Dit helpt om de informatie die door de ogen wordt verkregen te controleren, te begeleiden en de handen (c.q. voeten) te sturen om een bepaalde taak te volbrengen (bijvoorbeeld het vangen, trappen of aannemen van een bal).
Visuele kenmerken hebben een beslissende invloed op de totale sportprestatie.
De stroboscopische bril (SB)
De stroboscopische bril (SB) is een hulpmiddel dat kan worden gebruikt om de Dynamic Vision te trainen. De bril vermindert het aantal beelden dat de hersenen per seconde ter beschikking staat om te verwerken en vervolgens in sporthandelingen om te zetten. Als gevolg van het knipperende LCD in de glazen van de bril, interpreteren de hersenen de bewegende bal als een stilstaande bal.
Door de bril worden de hersenen gedwongen om sneller te reageren op een binnenkomend beeld. Er zijn minder beelden beschikbaar en de pauzes tussen de beelden zijn langer (in de pauzes ziet de sporter niets). De sporter moet 'het gat' in zijn waarneming invullen door te visualiseren (het vertalen van een gedachte naar bijvoorbeeld een beeld). Om geen prestatieverlies te krijgen, moet de sporter zich voorstellen wat er direct kan gebeuren. Dit betekent dat de sporter leert om, met minder beelden (informatie) per tijdseenheid, sneller op een situatie te reageren. Hij heeft minder beelden nodig om te verwerken en vervolgens in sporthandelingen om te zetten.
Als de sporter de bril afzet, heeft hij weer meer en preciezere beelden (informatie) ter beschikking. Wat hij nu echter merkt is dat hij niet alle informatie nodig heeft. Alle trainingsoefeningen kunnen ook met de stroboscopische bril worden gedaan, wat een verzwaring van de oefening geeft. Door de mogelijkheden van de bril, qua instellingen, kunnen oefeningen steeds moeilijker worden gemaakt, waardoor situaties gecreëerd kunnen worden die in wedstrijden nooit voorkomen.