IJshockey en bandy, beide populaire sporten op het ijs, delen een gemeenschappelijke oorsprong in de oude balspelen die met een stok werden gespeeld. Hoewel het moeilijk is om de exacte oorsprong van deze spellen te achterhalen, is het duidelijk dat ze een lange en rijke geschiedenis hebben, vooral in landen als Noorwegen en Zweden.
De Vroege Geschiedenis van Balspelen op het IJs
De wortels van hockey-achtige spellen gaan terug tot de middeleeuwen. In Parijs, rond 1292, waren er ambachtslieden die gespecialiseerd waren in het maken van stokken met haken, bedoeld om houten of leren ballen mee voort te bewegen. Dit spel, dat de Fransen "jeu de Soule" of "de Choule" noemden, wordt nog steeds op carnavals gespeeld als een soort grap. Volgens sommige sporthistorici zijn spellen zoals golf, hockey en cricket afgeleid van dit "jeu de Soule". Franse soldaten zouden het spel naar Canada hebben gebracht, waar Canadese Indianen er in de 18e eeuw mee op het ijs gingen spelen.
In Engeland was er al in de 11e eeuw een spel dat sterk op ijshockey leek, genaamd "bandy", oorspronkelijk "cambuca" genoemd, wat "bisschopsstaf" betekent. Het woord "bandy" zelf is afgeleid van "buigen". In Schotland kende men een soortgelijk spel genaamd "shinty", en in Ierland "hurley". Deze spellen werden meestal op gras gespeeld, maar in de winter ook op het ijs. In Nederland was er het kolfspel, dat vaak op 16e- en 17e-eeuwse schilderijen is afgebeeld. "Kolven" was echter meer een individuele sport, vergelijkbaar met golf of kegelen. Balspelen op het ijs waren dus al vroeg in Europa populair, ruim voordat ze in Canada werden geïntroduceerd.
Aan het einde van de 18e eeuw werd er in Duitsland ook aan een soortgelijk spel gedaan. Johann Christoph GutsMuths, een Duitser, schreef erover in zijn boek "Spelen ter oefening en tot heil van lichaam en geest voor de jeugd en hare opvoeders en voor alle vrienden van onschuldige genoegens". Hij beval het balspel op het ijs aan, bij voorkeur met een kurk in plaats van een bal of kogel, omdat die niet zo ver zou vliegen. Dit kan worden gezien als een vroege vorm van de puck. Het spel werd toen "kurkdrijven" genoemd, maar het kende nog geen doelen.
In Canada, de bakermat van het moderne ijshockey, speelden Britse militairen "ijspolo" tijdens de koloniale periode. Ze gebruikten een harde rubberbal en zware sticks, en het spel was vaak ruw, soms met wel vijftig spelers tegelijk. Rond honderd jaar geleden werd dit veel gespeeld in de buurt van Montreal en Halifax, waar de eerste metalen schaatsen vandaan kwamen.
Lees ook: Bekerfinale Den Haag - Heerenveen
De Geboorte van Modern IJshockey
De eerste ijshockeywedstrijd met een puck vond plaats op 3 maart 1875 op de schaatsbaan van Montreal. De captains van de eerste teams waren studenten van de McGill-universiteit. Elk team bestond uit 9 spelers, wat in 1884 werd verminderd tot 7. Tegenwoordig staan er 6 spelers van een team op het ijs. De keuze voor een puck in plaats van een bal was ingegeven door de veiligheid van de toeschouwers. De eerste puck was een schijf van hard hout. Vanaf dat moment werden de afmetingen van het veld vastgesteld en kwamen er goals met nauwkeurige afmetingen. IJshockeyclubs werden opgericht en men sprak niet meer van ijshockey, maar gewoon van hockey. Als het op een grasveld werd gespeeld, heette het "field-hockey".
In Europa hield men tot het einde van de vorige eeuw vast aan het oude "bandy"-spel, zoals dat in Engeland werd gespeeld. In 1891 werd dit spel voor het eerst op het Europese vasteland gespeeld, in Nederland, waar het "keujagen" werd genoemd. Later werd het ook populair in Zwitserland en Oostenrijk. Ook in Bohemen, het huidige Tsjechië, werd deze sport met voorliefde beoefend. In Rusland werd "bandy" rond 1850 geïntroduceerd door leden van de Britse ambassade, maar de politie van Sint-Petersburg maakte er een eind aan vanwege ongelukken. Tegen het einde van de eeuw was de sport echter zo populair dat de politie er niets meer tegen wilde doen.
Zwitserland was het eerste land in Europa dat de "bandy"-sport omzette in het echte ijshockey. Men ging daar geleidelijk over van de bal op de schijf, en de eerste stick van de allereerste captain van het eerste hockeyteam wordt bewaard in het turn- en sportmuseum in Bazel. Het Zwitserse ijshockeyverbond heeft tegenwoordig bijna 7000 leden.
Bandy: Een Voorloper van IJshockey
Bandy is een balsport die op het ijs wordt gespeeld en wordt gezien als de voorloper van ijshockey en veldhockey. Snelheid, techniek en behendigheid zijn essentieel, en er is minder fysiek contact dan bij ijshockey.
Bandy wordt gespeeld op een grote ijsvlakte van 90 tot 110 meter lang en 45 tot 65 meter breed. Er wordt gespeeld met 2 teams van 11 spelers, en een wedstrijd duurt 2 x 45 minuten. De goals zijn ongeveer zo groot als een veldhockeygoal, en het spel wordt gespeeld met een bal en sticks.
Lees ook: Alles over ijshockeyschaatsen maat 39 voor dames
De sport is vooral populair in Noord-Europa, met name in Zweden, Noorwegen, Finland en Rusland. Er zijn 32 landen waar officieel bandy wordt gespeeld, verenigd in de Federation of International Bandy (FIB), waarin ook Nederland vertegenwoordigd is.
In Nederland wordt bandy op ijshockeybanen gespeeld omdat er geen grote banen beschikbaar zijn. Deze vorm van bandy heet Rink Bandy. Sinds seizoen 2024/2025 wordt er ook Short Bandy gespeeld, een variant op regulier bandy die makkelijker te spelen is in Midden- en Zuid-Europa.
Hoewel veel mensen bandy met ijshockey vergelijken, zijn er belangrijke verschillen. Fysiek contact is bij bandy niet toegestaan, waardoor het spel sneller is. Spelers dragen beschermende kleding, zoals een helm, handschoenen, elleboog- en scheenbeschermers en een broek met bescherming. Bandy wordt gespeeld met een platte stick zonder "curve", maar met een ronde onderkant, en met een bal in plaats van een puck. Keepers bij bandy zijn anders uitgerust dan ijshockeykeepers.
In Nederland zijn er verschillende verenigingen actief, soms als onderdeel van een hockeyvereniging. Nijmegen heeft de grootste zelfstandige bandyvereniging met leden van 10 tot 60 jaar. Ook Eindhoven heeft een zelfstandige bandyvereniging, en Tilburg speelt sinds 2024 ook bandy. Verder wordt er ook in Amsterdam, Haarlem, Breda en Utrecht bandy gespeeld.
Het Nederlandse bandy-elftal doet jaarlijks mee aan het WK bandy. Hun grootste succes is het wereldkampioenschap Bandy in de B-Poule voor Heren in 2018.
Lees ook: Informatie over de Antwerpse IJshockey Clinic
Rink Bandy en Short Bandy
Omdat er in landen zonder grote ijsbanen een alternatieve vorm van bandy wordt gespeeld, zijn er varianten ontwikkeld die op een ijshockeybaan worden gespeeld: Rink Bandy en Short Bandy.
Rink Bandy lijkt qua spelvorm veel op ijshockey. Het wordt gespeeld op een ijshockeybaan, met kleine goals en 5 tegen 5 spelers (plus een keeper). Er zijn geen corners of vrije slagen. Het spel is iets trager omdat er relatief veel spelers op het ijs staan op een kleiner veld. Curved sticks zijn toegestaan, wat het spel sneller aan ijshockey doet denken.
Short Bandy is een variant die meer op "groot" bandy lijkt. Deze variant geeft meer ruimte op het ijs doordat er 4 tegen 4 wordt gespeeld, er worden grotere goals gebruikt en er worden meer spelregels uit het normale bandy toegepast. In Nederland wordt deze variant vanaf seizoen 2025/2026 in beide competities gespeeld. Het is een variant die in een aantal landen wordt getest.
De Opkomst van IJshockey in Nederland
In december 1890 bezocht Pim Mulier, de vader van de voetbalsport in Nederland, Engeland en zag daar sporters het bandyspel beoefenen. Enthousiast introduceerde hij bandy in Haarlem. Bandy werd dus al vroeg in Nederland gespeeld, lang voor ijshockey.
De Nederlandse ijshockeyers hebben altijd ambitie en durf gehad. Amper vier maanden na de oprichting van de NIJB (Nederlandse IJshockey Bond) waagde Oranje zich al aan zijn eerste interland. Op 5 januari 1935 speelde Nederland tegen België in Amsterdam, voor meer dan duizend toeschouwers. Het resultaat was verrassend: 0-4 voor Nederland, een team dat voornamelijk bestond uit veldhockeyers die een spoedcursus hadden gevolgd. De namen van de eerste 'Soldaten van Oranje' waren: keeper Jan Gerritsen, Fred van der Vlugt, Bob van der Stok, Felix van der Stok, Lou de Kadt, George van de Mandele, J. Krameris, Felix de Jong, Hans Maas en Sjoerd van Marle.
Het succes tegen de Belgen moedigde de internationals aan om deel te nemen aan het wereldkampioenschap in Davos, Zwitserland. In een trainingskamp in Arosa werd de vorm aangescherpt, en Nederland meldde zich als 21ste lid aan bij de LIHG (Ligue Internationale de Hockey sur Glace, later de International Ice Hockey Federation). Succes bleef echter uit. Nederland verloor al zijn zes wedstrijden, maar hield aan zijn debuut de Fair Play Cup over.
In een interland tegen Duitsland in Amsterdam op 30 maart 1936 scoorde Huib du Pon het eerste doelpunt van de Nederlandse ijshockeyploeg. De eerste overwinning van Nederland liet bijna twee jaar op zich wachten. Op 17 februari 1937 won Nederland ten koste van België met 3-0.
Den Haag kreeg de Oranje-ploeg op 11 maart 1938 voor het eerst te zien tegen Roemenië (1-4). Twee jaar later was Tilburg aan de beurt. Tilburger Joop van Rijswijk, de latere bondsdirecteur, debuteerde in die wedstrijd.
In 1939 nam Nederland voor de tweede maal deel aan het wereldkampioenschap in Bazel. Het kampioenschap leverde Nederland een eerste kennismaking op met het Canadese ijshockey. De Trail Smoke Eaters wonnen met 8-0 van Nederland. Polen zette keeper Jan Gerritsen nog een keer meer (0-9) voor het blok, maar de confrontatie met Finland bracht met 2-1 Nederland diens eerste overwinning bij een wereldkampioenschap.
In de vooroorlogse periode speelde Nederland 23 wedstrijden, waarvan het er 5 won en de rest verloor; met als deelcijfers 23-92. Van de 35 spelers die werden ingezet, trad alleen Felix de Jong in alle 23 interlands op.
Na de oorlog werd de draad op 31 maart 1948 weer opgepakt met een interland tegen België: 1-6. De Derby der Lage Landen zou nog jaren de kalender sieren. In 1950 nam Nederland weer deel aan het wereldkampioenschap in Londen. De oorlog had zijn slachtoffers geëist. In zijn poule kreeg Oranje flinke klappen van Zweden (0-10) en de Verenigde Staten (1-17), maar het vond in de verliezersronde troost bij een zege op Frankrijk (4-2) en eervol verlies met dezelfde cijfers tegen België.
Met het sluiten van de ijsbaan in Amsterdam en Tilburg werd de korte naoorlogse bloeiperiode in 1851 alweer afgesloten. Voor de nationale ploeg gebeurde dat met het wereldkampioenschap in Parijs, waar de deelnemende landen voor het eerst naar kwaliteit waren ondergebracht in Groep A of B. In de laatste categorie bleek Nederland op zijn plaats. Dankzij overwinningen op België (4-3), Oostenrijk (2-1) en Joegoslavië (5-2) legde het beslag op de derde plaats en liet drie landen achter zich.
In 1951 ging Nederland tijdens een interland in Tilburg tegen Noorwegen (7-5) in de fout door 'per abuis' de Canadees Carry op te stellen. Zo'n vergissing zou zich later nog enkele malen herhalen.
Tussen 1956 en 1961 gaapt er, vanwege de liquidatie van H.H.IJ.C., ook in Oranje's geschiedenis een gat. Het Haagse Oranje trad in 1952 in Luik voor het eerst voor het voetlicht. Het reisverslag van Bob Ernst, coach en teamleider maar ook vijfmaal scheidsrechter, verhaalt van veel blessureleed maar tegelijk 'van een uitstekend kameraadschap, zowel op als buiten het ijs.'
Een belevenis was zeker ook het wereldkampioenschap dat in 1962 Oranje naar Colorado Springs lokte. De reis naar Amerika werd gemaakt per vliegtuig in het gezelschap van andere Europese ploegen. En wie komen de Hagenaars hoog boven de Oceaan tegen? Inderdaad, Pete Laliberté en Dell St. John, twee Canadezen die enkele jaren daarvoor bij IJ.H.C. Den Haag furore maakten.
Met het wereldkampioenschap In Stockholm (groep C) werd in 1963 de periode van de 'Haagse School' definitief afgesloten.
Een Nieuw Begin
Na de wedergeboorte van het ijshockey in Nederland moest het land ook internationaal weer bij af beginnen. Wenen was het eerste reisdoel van Nederland toen dat in 1967 zijn entree maakte in Groep C. Vanaf 15 maart 1963 had het slechts zeven interlands gespeeld toen Nederland in de Oostenrijkse hoofdstad schuchter het ijs opstapte voor zijn vuurdoop tegen Bulgarije: 3-10. Maar er was ook een succes. Denemarken werd met 9-6 gepakt.
Vanaf 1967 (Wenen) heeft Nederland geen enkel jaar meer op een wereldkampioenschap ontbroken. Na twee avonturen in uithoeken van Europa (Skopje '69 en Galati '70) was Nederland in 1971 rijp voor de organisatie van het C-kampioenschap in eigen land.
Twee jaar later, met Den Haag als middelpunt van de andermaal vlekkeloze organisatie, bleek de Nederlandse ploeg heel wat beter bestand tegen de belangstelling en de extra druk die het thuisspelen met zich brengt. Maar er was dan ook wel het een en ander veranderd. De aflossing van de wacht was niet beperkt gebleven tot Pleticha die de Canadees Wayne Hunter als opvolger kreeg. Ook de selectie kreeg een face-lift, Een nieuwe lichting Nederlandse Canadezen eiste zijn plaats op. Hunter zette in 1973 zijn team volledig op een Canadese leest. De helft van de 20 internationals had een Canadees ijshockeyverleden. Wayne Hunter had daarmee de winnende formule, de combinatie van kwaliteit en strijdbaarheid, gevonden; een vondst waarvan Nederland nog jaren met wisselend succes gebruik zou maken.
IJshockey op de Olympische Spelen
Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) had besloten om de zomer- en winterspelen niet meer in hetzelfde jaar te houden. Na de spelen van 1952 in Oslo, was het opnieuw Noorwegen dat de spelen mocht organiseren. Van 12 tot en met 21 februari werd er een voorronde gespeeld met 12 teams, verdeeld over 2 poules. Voor het eerste in de geschiedenis van de Olympische Spelen deden Tsjechië en Slowakije afzonderlijk mee aan het toernooi.
De finale van het toernooi werd uiteindelijk gespeeld door Zweden en Canada. Uiteindelijk moesten penaltyshots de beslissing brengen en ook hier waren beide landen zeer aan elkaar gewaagd. Pas in de 7e beurt viel de beslissing. Zweden voor het eerst in de geschiedenis het Olympisch goud wisten te pakken.
Alle Olympische ijshockeywedstrijden werden gespeeld in Gjøvik in de Olympic Cavern Hall (Olympische grot hal) en de Håkons Hall in Lillehammer. Deze hal heeft een capaciteit van 5.500 toeschouwers.
De Winterspelen die nu ook om de vier jaar gehouden worden vonden pas plaats vanaf 1924. In Zweden en Noorwegen zat men aan het begin van de twintigste eeuw helemaal niet te wachten op een wintereditie van de Olympische Spelen.
Ondanks het feit dat de Scandinaviërs eigenlijk niet zaten te wachten op een wintereditie van de Spelen, werd in 1921 tijdens een vergadering van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) besloten dat er drie jaar later een winterweek zou worden gehouden in Chamonix-Mont-Blanc, een stad in het oosten van Frankrijk. Het allereerste ijshockeygoud werd met overmacht gewonnen door Canada. Een jaar na het sportevenement (1925) werd het evenement met terugwerkende kracht benoemd tot eerste Olympische Winterspelen.
Lake Placid mocht in 1980 voor de tweede keer de Olympische Winterspelen organiseren. Omdat Oost Duitsland (B groep nummer 2) en Zwitserland (B groep nummer 5) afzagen van deelname aan de Spelen, mocht Japan (B groep nummer 6) meedoen.
De opzet van het ijshockey toernooi was ten opzichte van de voorgaande toenooien gewijzigd. De twaalf landen waren in twee voorronde groepen van 6 teams ingedeeld. De beide nummers één en twee in de eindstand van iedere groep plaatsten zich voor de finaleronde, waarbij de uitslag van de onderlinge wedstrijd uit de voorronde meetelde in de stand.
De grote verrassing van het toernooi werd het Amerikaanse team, dat in eigen huis de oppermachtige Sovjets de baas wist te blijven met 4-3 en zodoende Olympisch kampioen werd. Doordat Nederland in 1979 Wereldkampioen was geworden in de B groep, was het voor de eerste keer in de geschiedenis geplaatst voor de Spelen. Nederland kende een goede start van het toernooi tegen Canada en wist twee perioden de schade beperkt te houden, maar werd uiteindelijk in de derde periode overklast door Canada. Zoals verwacht had Nederland tegen de Sovjet Unie niet veel in te brengen en verloor kansloos met 17-4.
Schaatsen in Zweden en Noorwegen: Een Korte Geschiedenis
Dankzij de ‘kavaljerer’ uit 1674 en hoffunctionaris Johan Ekeblad weten we dat het ‘schaatslopen’ een geliefde bezigheid was in betere Zweedse kringen. Jacob Aall (geb. 1773), die als eigenaar van Næs Jernverk zou uitgroeien tot een van de grootste staalbaronnen van Noorwegen, trof het niet in zijn jeugd. Hij schrijft in Erindringer 1780-1800 dat zijn vader de knechten een doodenkele keer liet ‘skride’ op Vallemyrene, als dat laat in de herfst dicht lag. ‘Hij kon zich kostelijk vermaken als ze over elkaar heen tuimelden op het gladde ijs. Zelf kregen we echter nooit toestemming om te gaan schaatsen. Een aantal voorvallen met ongelukkige afloop had mijn ouders bang gemaakt.’
Aan het eind van de 18e eeuw werd er volgens Urdahl in de westelijke kuststreek van Noorwegen op een Hollands model gereden, een invloed die hij verklaart uit de levendige scheepvaart op dat gebied.
Uit de Factura-Büchern 1780-84 van het verzendhuis Engelbert Luckhaus uit Büchel blijkt dat er in die jaren op beperkte schaal sprake was van export van schaatsen naar Christiania (het huidige Oslo) in Noorwegen.
In het dagboek van Carl Daniel Burén, eigenaar van een ijzersmelterij, die tussen 1780 en 1812 verhalen optekende van mensen uit zijn omgeving, vermeldt hij hoe de kwieke kapitein Fröberg uit Småland op een herfstdag, niet lang nadat het was dichtgevroren, op schaatsen en in een rode jas een meertje oversteekt om zijn arbeiders op te zoeken op zijn landgoed aan de overkant.
Anders Mårtensson (geb. 1777) uit Bergsviken in de provincie Jämtland (Zweden) ontsnapte op jeugdige leeftijd aan de dood. Hij was een keer door het ijs gezakt, maar wist er gelukkig levend uit te komen. De schrik had hem echter zo te pakken, dat hij zijn schaatsen in het wak slingerde en besloot ze nooit meer aan te trekken. Daar kwam hij niet op terug.
Op 26 januari 1773 bracht de gerechtskamer in Stockholm de ‘ijswet’ uit 1737 zonder mededogen ten uitvoer. De matrozen Carl Wikman en Anders Lundqvist waren over het zwakke ijs naar Gamla Stan, de oude binnenstad van Stockholm, gekuierd. Wikman werd veroordeeld tot tien paar stokslagen. Lundqvist moest het avontuur echter met de dood moest bekopen. In 1792 is de verordening enigszins aangepast aan de tijd. ‘Eenieder die zich met of zonder schaatsen op het zee-ijs waagt - althans voordat er een route met takken is uitgezet - wordt een fikse boete in het vooruitzicht gesteld.’
Scandinavische Schaatsen: Modellen en Kenmerken
Het is niet eenvoudig om Scandinavische schaatsen te dateren. Ze zijn nauwelijks goed zichtbaar afgebeeld op schilderijen of prenten, er zijn weinig bodemvondsten bekend en bij schaatsen uit collecties is het moeilijk om op hun uiterlijk af te gaan. Veel primitieve schaatsen lijken namelijk ouder dan ze in werkelijkheid zijn, omdat ze vaak met behulp van tweedehands materialen zijn gemaakt door boerensmeden op het platteland.
Daaruit kunnen we, naast de eenvoudige krulschaats en mogelijk ook de puntschaats, nog twee modellen afleiden: de schaats met een lage, halfbeklede hals en de extreem lange schaats. De lange schaatsen kunnen we onderverdelen in twee varianten: met binding en zonder binding.
Een schaats met een voetstapel die helemaal tot aan de hals van de schenkel reikt is vrij zeldzaam in Scandinavië. Een klein krulletje op de toonhaak blijkt vaker te zijn toegepast op Scandinavische schaatsen. Aangezien de vindplaatsen van de schaatsen ruim 200 kilometer uit elkaar liggen, lijkt het minieme krulletje eerder een tijdsgebonden dan een regionaal fenomeen.
tags: #ijshockey #Noorwegen #Zweden #geschiedenis