De Geschiedenis van de Waterpolo Beker van België

De waterpolo Beker van België is een prestigieuze competitie binnen de Belgische waterpolowereld. Hoewel de exacte details over de beginjaren en een complete lijst van winnaars moeilijk te achterhalen zijn uit de beschikbare informatie, kunnen we toch een beeld schetsen van de ontwikkeling en het belang van deze beker.

De Opkomst van Waterpolo in België

Waterpolo in België kent een lange geschiedenis. Een van de oudste clubs, Racing Swimming Club Mechelen Waterpolo (RSCM), werd opgericht in 1921 als onderdeel van de toenmalige grootclub Racing Mechelen. De club is aangesloten bij de Koninklijke Belgische Zwembond (KBZB). In de beginjaren werd er gezwommen in het kanaal Leuven-Mechelen, vlak bij de Heverbrug. Later verhuisde de club naar het zwembad aan het Rode Kruisplein in 1924.

Racing Swimming Club Mechelen Waterpolo (RSCM): Een Belangrijke Speler

RSCM is een club met een rijke historie en heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het waterpolo in België. Na een moeilijke periode waarin de waterpoloafdeling bijna ophield te bestaan, werd er besloten om te investeren in de jeugdopleiding. Dit bleek een succes, want in 1999-2000 werd RSCM kampioen van België bij de Pre-miniemen (U11). In de jaren die volgden behaalde de club successen in verschillende jeugdcategorieën en groeide uit tot een van de beste jeugdopleidingen van België.

Na 2003-2004 speelde RSCM voor het eerst in de 1e klasse. Na een jaar degradeerde de club terug naar de 2e klasse, maar het jaar daarop promoveerde het weer naar de hoogste afdeling. Sindsdien is RSCM doorgegroeid tot de subtop en zelfs de top van België. Sinds 2010 heeft RSCM jaarlijks meegestreden om de landstitel.

De Bekercompetitie: Een Strijd om de Eer

De Beker van België is een kans voor clubs om te strijden voor de nationale eer. Het winnen van de beker is een belangrijke mijlpaal in de clubgeschiedenis en wordt vaak gezien als een beloning voor hard werken en toewijding.

Lees ook: Waterpolo voor studenten in Maastricht

Waterpolo: Meer dan alleen zwemmen

Waterpolo is een complexe sport die veel meer vereist dan alleen goed kunnen zwemmen. Naast de zwemtechniek is ook de baltechniek een belangrijk onderdeel. Een waterpolospeler moet alle aspecten van het zwemmen volledig beheersen. Er is praktisch geen enkele andere sport, waar elke speler constant aanvaller en verdediger is en waar zoveel belangrijke en snelle beslissingen door elke speler op eigen initiatief genomen moeten worden.

Goed modern waterpolo kan slechts worden gespeeld door snelle zwemmers. Maar niet alleen sprintsnelheid is vereist, ook het uithoudingsvermogen wordt in waterpolowedstrijden danig aan de tand gevoeld. Door voortdurend wisselen van het spel, komen rustpunten niet voor. Zwemtraining is een belangrijk onderdeel van de waterpolotraining. In tegenstelling tot een wedstrijdzwemmer wordt de waterpolospeler door het spel gedwongen onregelmatig te zwemmen. Naar links, naar rechts, sprinten, stoppen, oprichten om de bal te vangen, kortom ieder onderdeel van een seconde iets anders. Bovendien moet een goede speler zoveel mogelijk met het hoofd boven water zwemmen, om voortdurend het verloop van het spel te kunnen volgen. Hierdoor komen de benen iets lager te liggen dan normaal bij een wedstrijdslag gebruikelijk is. De borstcrawl wordt dus door de waterpolospeler als hoofdzwemwijze gebruikt. De armen worden iets gebogen en met enigszins geheven ellebogen ingezet om makkelijker met de bal te kunnen zwemmen.

Balvaardigheid en Techniek

Om tot voldoende balvaardigheid te komen is vele uren training nodig en om de vaardigheid te houden geldt hetzelfde. De stijl en manier van balbehandelen moet van het begin af aan goed worden aangeleerd, anders zal het de speler beletten een grote hoogte te bereiken. De techniek moet gevarieerd maar sober zijn. Bedoeld wordt dat elke handeling, die niet van belang is voor hetgeen gedaan moet worden vermeden (tenzij deze handeling is bedoeld als schijnbeweging). Veel spelers kunnen de bal niet omvatten met één hand. Het vasthouden gebeurt op het houden van de hand met gespreide lichtgebogen vingers onder de bal, zodat de hand dus een soort kom vormt, waarin de bal past. Als eerste oefening kan de arm als hierboven vastgehouden worden. Beweeg nu de arm met de bal in alle mogelijke richtingen. De andere hand wordt als hulp bij het watertrappen gebruikt. Op deze manier kan men leren hoe en wat men met de bal kan doen. Behalve de doelverdediger mag geen enkele speler de bal met twee handen gelijktijdig aanraken.

De balbehandeling begint bij de bal uit het water oppakken. De eenvoudigste methode is het steken van de hand onder de bal en het scheppen van de bal uit het water. Een andere methode is de hand op de bal leggen en deze licht naar beneden drukken. Door de opwaartse druk komt de bal uit het water. Men moet zich echter realiseren, dat de spelregels bepalen, dat de tegenstander je mag onderduwen, als je de bal vast hebt. Het is dus verkeerd de bal te pakken als men er niet onmiddellijk iets mee kan doen, tenzij men volkomen vrij ligt. Wanneer men echter wordt bedreigd moet men de bal onmiddellijk verder kunnen spelen. Wanneer je wordt aangevallen terwijl je de bal op de hand hebt en deze niet door kan spelen naar een andere speler, moet de bal zodanig op het water leggen, dat het lichaam tussen de bal en de tegenspeler blijft. Wanneer de tegenspeler de bal probeert te bereiken, kan dat alleen door het maken van een overtreding. Dit geldt dus voor elk duel. De enige manier op de bal weg te spelen is het maken van een halve schroef met de bal opscheppend. Bij het aanleren van techniek is het vooral belangrijk van het begin af aan beide handen (afzonderlijk) te leren gebruiken. Bij het vangen van de bal is het afremmen van de bal het belangrijkste. De bal moet zo worden gevangen dat hij direct verder kan worden gespeeld. Het afremmen gebeurt door het iets mee laten veren van de hand, pols en arm als de bal gevangen wordt. Naast snelheid is hier nauwkeurigheid zeer belangrijk. Een verkeerd geplaatste bal kan de inleiding van een nederlaag zijn. Iedere bal moet zo worden geplaatst dat de medespeler die iets met de bal moet gaan doen, dit ook onmiddellijk kan doen. Belangrijk is ook de vaart die aan de bal wordt gegeven. Deze moet controleerbaar zijn bij het vangen. Het plaatsen op het water moet altijd op een armlengte afstand van het hoofd zijn. Het plaatsen op een zwemmende speler heeft speciale moeilijkheden. Bij het zwemmen met de bal ligt deze vlak voor het hoofd op het water dat door het voortbewegen van het lichaam wordt voortgestuwd. Bij goede uitvoering wordt de bal noch door het hoofd, noch door de armen aangeraakt, behalve als men van richting moet veranderen of wordt aangevallen.

Schieten en Scoren

Men moet in een wedstrijd pas schieten als er een redelijke kans is dat men de bal in het net krijgt. Elk schot is een persoonlijk duel tussen de schutter en de doelverdediger. De tijdsfactor is hierbij belangrijk; het schot moet dus zo snel en/of hard zijn dat de doelverdediger geen kans ziet om op tijd de plaats waar de bal het doel binnen gaat te bereiken. De doelverdediger komt omhoog, maar men kan dusdanig schieten dat de bal pas op een moment dat de doelverdediger door terugzakken niet meer in staat is dat punt te bereiken; dit geschiedt door een zgn. De moeilijkheid van schieten is het aanwenden van kracht op het juiste moment en op de juiste plaats. De speler staat rechtop in het water, met de bal omhoog gehouden, de arm iets gebogen en zover naar achteren gebracht, dat een spanning in het lichaam ontstaat (foto 1 t/m 5). Met een zwiep van de arm ontspannen zich deze krachten als een veer die terugspringt. Bij een goed schot wordt het hele lichaam achter het schot gezet. Op het moment van schieten moet het hele bovenlichaam vrij van het water zijn.

Lees ook: Teams en talenten in het Nederlandse waterpolo

Achteruitschieten met een slingerworp, waarbij de gestrekte arm met de bal voor het lichaam wordt gehouden met handen pols een halve slag gedraaid (foto’s 24 en 25). Het schot komt tot stand door een slingerende beweging met de arm als hefboom en het lichaam als as. Op de rug liggend, waarbij de schouder iets naar achter wordt getrokken en de borst opgedrukt, zodat er spanning in het hele lichaam ontstaat, die zich ontlaadt in een zwiep van het lichaam, arm en pols, met de vingers als uiteindelijke richtingbepalers (foto 20). De arm van de speler is geheel onder water, alleen de hand met de bal erop en de pols zijn nog vrij. Uit deze stand kan een geoefend speler nog tot een schot komen. Het schot komt tot stand door een zwiepbeweging van de pols. Slingerworpen, de geliefde methode van de vorige generatie polospelers, worden weinig meer toegepast. De bal wordt hierbij met gestrekte arm zover mogelijk achter het lichaam op het water gehouden. De voorgaande methodes van schieten dienen als basismethodes te worden beschouwd. Afhankelijk van de positie waarin de speler zich bevindt zullen stand van arm en lichaam dikwijls moeten worden aangepast. Er is echter steeds van uitgegaan dat de speler op het moment van spelen stil lag of stond. In het moderne spel zal de speler veelal onmiddellijk uit zwemmende positie moeten schieten. De eenvoudigste methode is remmen, oprichten, bal oppakken en schieten volgens methoden 1 t/m 4.

Tactiek en Spelregels

Het drukken of stoten van de bal is een kunst apart. Bij alle methoden geldt één hoofdmotief: de handeling(en) moet(en) gaan in het ritme van de slag. Veel spelers hebben de voorkeur om bovengenoemde methode deels hetzelfde te doen, maar dan waarbij de hand een kwart of halve slag wordt gedraaid, daardoor gedeeltelijk onder de bal komt. De derde grondmethode vergt veel oefening. De linkerkant wordt wel ingezet, maar niet doorgehaald. In plaats daarvan met de handpalm naar boven onder de bal gebracht, de bal wordt geschept en op halve armsafstand vóór de rechterschouder gebracht.

Om een goede doelverdediger te passeren zal een hard zuiver gericht schot alleen niet genoeg zijn. Het moment waarop een schot het doel op een bepaalde plaats bereikt zal zeer belangrijk zijn. De doelverdediger ligt namelijk met de handen naast zich in het water. Het punt wat het laatst wordt bereikt is dus recht boven zijn hoofd. Een hard scherp schot vlak naast het hoofd is dus moeilijk te stoppen, maar is bij lang niet alle doelverdedigers die hoog uit het water komen succesvol. Wil men de doelverdediger passeren, dan is een schot hoog in een van de bovenhoeken vaak succesvol. Veel spelers dreigen eerst enkele keren. Het gevaar daarbij is dat de doelverdediger de gelegenheid krijgt zich te herstellen. Het schot moet vallen als de keeper terugzakt. Ook kan een schot worden vertraagt. Dit wordt bereikt door de bal met een boog te spelen. Men spreekt van een half vertraagt schot, waarbij de curve van de bal vrij klein is. Dit schot wordt weinig toegepast omdat het zeer moeilijk is. Wordt de curve groter dan noemt men het een boogbal. De arm gaat in dezelfde zwiepende beweging naar voren, remt echter plotseling af en op het laatste moment laat de hand zonder vaart met een boog los.

De keuze van de methode van schieten wordt natuurlijk bepaald door de positie van de speler en van de tegenspelers. Vanuit het midden is het minder gecompliceerd dan vanuit de hoeken. Wanneer men dicht bij de keeper kan komen uit een hoekpositie en tijd heeft om te dreigen, zal de keeper zich opstellen in de dichtstbijzijnde hoek en vaak met de armen hoog trachten vooral de korte hoek af te schermen. De beste manier is om de de bal vlak langs de keeper, iets onder de oksel in de verre hoek te schieten. De keeper kan dan nooit op tijd zijn handen omlaag krijgen. Het schieten van een rechtse speler uit de linkerkant van het veld, is natuurlijk veel makkelijker dan het schieten uit de rechterkant, omdat de arm dan een gunstigere positie inneemt.

Spelregels in het kort

  • Twee ploegen van 7 spelers.
  • Voor internationale wedstrijden 4 x 5 minuten. Verder variëren deze naar gelang de klasse waarin wordt gespeeld.
  • Maximaal 20 meter breed en 30 meter lang.
  • Rond met leer of rubber overtrokken, gewicht tussen de 400 en 450 gram, omtrek tussen 68 en 71 cm.
  • Breedte 3 m., hoogte 90 cm.
  • In de zomer worden er drijvende velden uitgelegd met drijvende doelen en lijnen met markeringen op de 2 m. de 4m. en het midden. In de winter zijn de velden aangepast aan de afmetingen van het bassin, vaak met als nadeel ondiepe gedeelten.
  • Opspringen of lopen met de bal wordt bestraft.
  • In overdekte zweminrichtingen worden meestal de doel-, 2m., 4 m.
  • De ene partij draagt donkerblauwe mutsen en de andere partij witte mutsen. De doelverdedigers dragen rode mutsen.
  • Dit berust bij de scheidsrechter, bijgestaan door twee grensrechters en een tijdopnemer. De scheidsrechter is gewapend met een scherp klinkende fluit en een stokje, waaraan het ene uiteinde een witte vlag is bevestigd en aan het andere een donkerblauwe. De grensrechters beschikken over stokjes met aan het ene uiteinde een witte vlag en aan het andere uiteinde een rode vlag. De taak van de scheidsrechter is zeer zwaar, omdat hij overtredingen moet constateren en bestraffen.

Lees ook: Waterpolo en zwemmen bij ZV De Ham

tags: #waterpolo #beker #van #belgie #geschiedenis